Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ongeloof

betekenis & definitie

Onder het ongeloof verstaan wij gewoonlijk het niet aanvaarden en het verwerpen van de waarheid Gods door den natuurlijken mensch. Over dit ongeloof kan drieërlei worden opgemerkt.

In de eerste plaats, wat het wezen van het ongeloof betreft, mogen wij nimmer uit het oog verliezen, dat de ongeloofstheorieën maar niet andere meeningen zijn, die de menschen er op na houden, en die op één lijn staan met den inhoud van ons Christelijk geloof. Ze zijn niet te beschouwen als een andere opvatting van de religie, welke door ons zou moeten gerespecteerd worden, maar ongeloof is zonde en uit den vader der leugenen.

Alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vleesch gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist (1 Joh. 4 : 3). Ten tweede zijn de gronden voor het ongeloof altijd gronden ontleend aan de redeneeringen en conclusies van den menschelijken geest.

Zij zijn niet te vinden in de werkelijkheid of in de natuur zelve, maar in de z.g.n. resultaten en hypothesen, waartoe de mensch door zijn onderzoek meent te moeten komen, en op grond waarvan hij beweert de waarheid Gods, gelijk die in Zijn Woord geopenbaard is, te moeten loochenen. Dit bevreemdt ons niet, want de natuurlijke mensch verstaat de dingen Gods niet.

En eindelijk moetdezefe/ van het ongeloof gezocht worden in den geheelen mensch. Ongeloof is niet alleen een zaak van het verstand, als zou het menschelijk bewustzijn alleen niet in staat zijn zich te buigen onder de gehoorzaamheid des geloofs, maar ook het hart, het gemoed is onontvankelijk voor de geestelijke dingen en ontsluit zich niet voor de liefde Gods in Jezus Christus, terwijl ook de wil zich keert tegen de openbaring des Heeren.

Het is de gansche mensch, die zich afkeert, en die in zijn gansche bestaan zich van God en van Christus afwendt.Dit ongeloof, als het opzeggen van ons vertrouwen aan ’s Heeren Woord, openbaart zich reeds in onzen val. Satan verlokt de vrouw tot ongeloof door te zeggen: gij zult den dood niet sterven, en de vrouw, die eerst twijfelde, laat zich tot dat ongeloof verleiden. Twijfel voert gemeenlijk tot ongeloof. Van dit ongeloof leert ons de Schrift, dat de kinderen Israëls niet konden ingaan vanwege hun ongeloof (Hebr. 3 : 19); dat het in Nazareth zóó sterk was, dat Christus daar geen krachten kon doen vanwege het ongeloof, terwijl zij ons vermaant geen ander juk aan te trekken met een ongeloovige. Het ongeloof, de grootste krankheid en ellende der menschheid, is groote ongerechtigheid voor God.

Ook onder het volk des Heeren komt nog ongeloof of liever ongeloovigheid voor, niet in den zin van verwerping der waarheid, maar als gebrek aan vertrouwen op God of gemis aan voldoende onderworpenheid aan Zijn Woord en belofte. Zoo roept de vader van den maanzieken knaap uit: Ik geloof Heere, kom mijn ongeloovigheid te hulp (Marcus 9:24), en zoo bestraft de Heere Thomas: zijt niet ongeloovig, maar geloovtg (Joh. 20 : 27). Dit ongeloof der geloovigen moet hun tot zonde worden voor God en zij hebben tegen dit gebrek aan vertrouwen, waarover de Heere genadig verzoening wil doen, biddend en wakend den strijd te voeren.