Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Nicolaas van Cusa

betekenis & definitie

(N. Casanus).

Middeleeuwsch filosoof, geboren 1401 te Kues bij Trier, gevormd bij de broeders des gemeenen levens in Deventer, studeerde te Padua rechten en mathematica, daarna theologie, maakte deel uit van het concilie te Basel, werd 1448 kardinaal, 1450 bisschop te Brixen, gestorven 1464 te Tödi. Hij was Neo-Platonist.

Zijn scepticisme zoowel als zijn mystiek dankt hij aan het Neo-Platonisme. Hij geloofde niet, dat het dogma door het scholastiek verstand bewezen kon worden.

Zijn kenleer ontvouwde hij in 1440 in zijn geschrift de docta ignorantia. In zijn boek de conjecturis sprak hij uit, dat alle menschelijk weten slechts vermoeden was.

Met de Mystieken hield hij echter vast aan een onmiddellijk schouwen van God door extase. Het resultaat van zijn mechanisch-astronomische onderzoekingen maakte hij bekend in zijn boek over de verbetering van den kalender.

Hij sprak reeds de gedachte uit, dat de aarde wel zou kunnen draaien. Als zoodanig was hij een voorlooper van Copernicus.God is volgens Cusa het absolute maximum, dat alles omvat en door niets begrensd wordt, maar ook het minimum, dat onzichtbaar in alles is. Drieëenig is God, omdat Hij subject, object en denken in één is. Het universum is een beeld Gods. Ook de drieëenheid ligt in het heelal: onzichtbaarheid, nakomelingschap, liefde. De wereld is de beste, die er bestaan kan; elk ding is in zijn aard volkomen. Volmaakter dan in de andere wezens spiegelt God zich af in de wereld der menschen.

De mensch is een parvus mundus. Het doel, dat de mensch zichzelven moet stellen, is zelfvolmaking. Dat streven komt nooit gereed. De mensch is onsterfelijk. De Godmensch is de vermenging van het oneindige en het eindige. In Hem had het „al” zijn doel bereikt.

< >