Geboren te Groningen 15 October 1820, overleden te Amsterdam 27 November 1886, was achtereenvolgens onderwijzer te Sappenneer, Beesterhagen, Appingedam en sedert 1849 te Amsterdam. Zijn moeder had zich bij de Afscheiding aangesloten.
Zoo ging hij dikwijls met haar naar de „gezelschappen” en was hij op deze wijze getuige van de maatregelen tegen de Afgescheidenen. Tijdens zijn werkzaamheid te Beesterhagen hield hij daar des Zondags geregeld Bijbeloefening, waardoor hij veel vijandschap tegen zich verwekte.
Door Heldring aanbevolen, werd hij op 29-jarigen leeftijd „meester van de havelooze school” te Amsterdam. Door zijn ernst en liefde genoot hij het volle vertrouwen der kleine vagebonden.
Voor de volwassenen hield hij er Donderdagavonds Bijbellezing. Van de Vereeniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs was hij in 1860 een der oprichters, en meer dan 25 jaren heeft hij haar als secretaris met talent en ijver gediend.
In die betrekking trad hij vooral in den schoolstrijd op den voorgrond, en nam hij een werkzaam aandeel aan de machtige beweging van het Volkspetitionnement, waarvan hij ook het Gedenkboek samenstelde. In 1872 nam hij deel aan „het vergrijp der zeventien ouderlingen”, en ook daarna stond hij vooraan in de „aannemingskwestie”.