Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mongolen

betekenis & definitie

Tot het Mongoolsche ras worden verschillende Noord- en Oost-Aziatische volken gerekend en enkele in Europa (Hongaren, Finnen, Bulgaren en Turken). In hoeverre ze verwant zijn aan de eigenlijke Mongolen is moeilijk uit te maken.

Het rastype wordt als volgt omschreven: beenig gelaat met vooruitstekende jukbeenderen, rond hoofd op een dikken hals, sluik zwart haar en dunne baard; geelachtige tint en zwarte oogen, gedrongen gestalte. In het gedeelte van Midden-Azië, dat zich uitstrekt tusschen Mandjoerije en Dzoengarije, ten Zuiden van het Baikal-meer, is de hoofdzetel van dit Nomaden-volk, dat zijn vertakkingen heeft uitgezonden naar Tibet en ZuidOost-Rusland.

Chineesche annalen spreken van het volk der Mong-ku, uit welk woord zich de naam Mongolen schijnt ontwikkeld te hebben. Het volk zelf splitste zich in drie groepen: de Oost-Mongolen, het eigenlijke stamvolk; de Boeriatten en de West-Mongolen ofKalmukken.

Van deze drie zijn de Boeriatten landbouwers geworden, de anderen zijn nomaden gebleven. In de geschiedenis hebben de Mongolen enkele malen een zeer gewichtige rol gespeeld: het was een geruchtmakend optreden en een snel verdwijnen, evenwel niet zonder invloed uit te oefenen.

De Hunnen, die in 375 den stoot tot de volksverhuizing gaven, waren zeer waarschijnlijk Mongolen. Pl.m. 1000 werd een Mongoolsche stam tot het Christendom bekeerd door de prediking van een Nestoriaanschen bisschop, wat de oorsprong is geweest van de sage van een priester Johannes in Midden-Azië.

In 1206 kwam aan de regeering Temoedjin, die zich een groot rijk tusschen de Ho-ang-ho en de Irtisj veroverde, zich Dschengis Khan, d.w. z. machtige, alleen heerschende vorst liet noemen, en met middeleeuwsche wreedheid alle verzet onderdrukte. Toch was hij, volgens sommigen, niet wreeder dan menig ander tijdgenoot, en geven zijn daden blijk van een groote mate van praktisch gezond verstand, van een juist en zeker oordeel.

Alles in deze Mongoolsche veroveringen was methodisch, geordend.

DschengisKhan was de groote tegenstander van den Islam, de beschermer der zwakken.

Na zijn dood veroverden de Mongolen Rusland, vielen ze in Polen en Hongarije (1241). Onder Koebilai-Khan werd het Mongoolsche rijk een Chineesch keizerrijk.

Verheffing van China was het groote doel. Hoewel hij de voorkeur gaf aan het Boeddhisme, duldde hij de overige godsdiensten en begunstigde hij het Christendom.

Eigenlijk was hij een M. E.-type van de moderne vrijzinnigheid: „De Christenen vereeren Jezus, de Muzelmannen Mohammed, de Joden Mozes en de Boeddhisten (Jakyamuni.

Daar ik niet weet wie de de grootste is in den hemel, vereer ik ze alle vier.” Zijn dienaren koos hij uit belijders van iederen godsdienst; de door zijn reizen bekende Marco Polo was jarenlang bij hem in hoog aanzien en vervulde meermalen belangrijke diplomatieke opdrachten. In 1368 werd de Mongoolsche dynastie uit China verdreven.

Een tijdperk van verval trad in. Timoer Lenk, die nog eenmaal den Mongoolschen naam zou geducht maken, was van Turksche afkomst, een vertegenwoordiger van het Turksche nationalisme, en den Islam.

Hij voerde oorlog tegen de Perzen, die hij buitengewoon wreed behandelde, in Rusland en Indië.

Zijn hoofdstad was Samarkand.

Zijn oorlog met de Turken onder Bajazet had tengevolge, dat dezen er zoo door verzwakt werden, dat ze eerst na een halve eeuw den strijd tegen Konstantinopel konden hervatten. Timoer zelf stierf in 1406.

De heerschappij der Mongolen duurde in Azië nog eenigen tijd voort, tot ze door de Mandjoe’s werden onderworpen en in 1634 voorgoed bij China werden ingelijfd. In Rusland bestond van 1224—1378 het Mongoolsche (Tataarsche) rijk van de Gouden Horde, waarvan de resten, de Tataarsche rijkjes in de Krim, in 1783 werden vernietigd.In de 18e eeuw trok een groep Kalmukken Westwaarts en trachtte zich in Rusland vast te zetten. Dit gelukte niet, slechts een gedeelte bleef achter en leeft voort in de provincie Astrakan, de tegenwoordige Sovjet-republiek der Kalmukken. De overigen keerden naar Midden-Azië terug. De Mongolen vervulden in de Middeleeuwen en in ’t begin van de Westersche Geschiedenis de rol van handelsbemiddelaars tusschen het Westen en het Oosten. Hun heerschappij bracht dezelfde oeconomische revolutie teweeg als eenmaal de vestiging der Grieken in Iran en de Pendjab. De invloed der Chineesche kunst op de Perzische is alleen uit deze Mongoolsche heerschappij te verklaren.

Van receptieven aanleg mogen de Mongolen blijk hebben gegeven, productief zijn ze niet geweest. Hun literatuur bestaat voor verreweg het grootste deel uit vertalingen uit het Sanskriet, verhalen (Sidhi Kür) en Boeddhistische godsdienstige geschriften. Van de Kalmukken zijn bekende volksverhalen, door Ramstedt uitgegeven, eigenaardig, naief, voortbrengselen van een ongebreidelde vertellers-fantasie. Oorspronkelijk is een werk over de geschiedenis der Mongolen. De thans nog levende 2 a 3 millioen Mongolen spreken onderscheidene dialecten, die onderling weinig verschillen. Een zekeren vasten vorm hebben die dialecten in de geschreven taal: het Oost-Mongoolsch, het Boeriattisch en het Kalmukkisch of West-Mongoolsch.

Hun schrift leerden ze in de vroege Middeleeuwen van de Nestorianen, die hun ’t Christendom brachten; het is gevormd naar ’t Syrische, maar wordt onder Oost-Aziatischen invloed van boven naar beneden geschreven. Het Mongoolsch behoort tot wat men wel eens noemt de agglutineerende talen; de verbuiging der zelfstandige naamwoorden, de vormveranderingen der werkwoorden worden als in ’t Hongaarsch uitgedrukt door achtervoegsels, waarvan er soms drie h vier achter het stamwoord komen kunnen. Bovendien kennen de Mongoolsche talen de vocaal-harmonie zooals het Hongaarsch. In tegenstelling met het Mandjoe zijn ze rijk aan grammaticale vormen. Al zijn de Mongolen het ijzeren ras der oude wereld („in Mongolië zijn de zomers zoo heet als in de Sahara en de winters zoo streng als in Finland”), ze gaan niet vooruit. Ze verloren hun macht tengevolge van hun verdeeldheid en twisten; ze vielen terug in hun nomadiseerend leven; thans zijn de voorwaarden, waaronder ze leven, bepaald schadelijk voor de ontwikkeling, ’t voortbestaan zelfs van het ras; armoede, venerische ziekten, coelibaat bedreigen het volk met den ondergang.

Een der hoofdoorzaken is de invloed van hun godsdienst, het verslappende Lamaïsme, verstarde vorm van het Boeddhisme, het evangelie van de levensontkenning. Het gaat op in ceremoniën, het gebed is niet de verheffing der ziel tot God, maar het gedachteloos ronddraaien van de gebedsmolen, waardoor het aantal gebeden tot in millioentallen stijgen kan. Het belangrijkste is het zessylben gebed: um mane padme hum („het geheim is in de lotus”?). De Groot-Lama (opperpriester) te Oerga, heet Bogdo-Gheghen of Khutuktu. Hij is een reïncarnatie van den Lama Taranatha uit Zuid-Tibet. Het monnikenwezen is sterk ontwikkeld.

Kloosters met 2000 inwoners zijn geen zeldzaamheid. Ze zijn wel niet zoo fanatiek als de Tibetanen, maar toch is fanatisme dikwijls de eenige openbaring van hun godsdienstzin.

De Chineezen, door overbevolking uit hun land verdreven, winnen langzamerhand en op vreedzame wijze voet in Mongolië. Een Mongoolsch dorp bestaat uit een grooter of kleiner (soms vijf) aantal van zwart-grauwe jurten (tenten uit vilt), rondom welke de groote kudden van kameelen, paarden, runderen, schapen weiden, de eenige vorm van bezit voor een Mongool. Mongolië is thans een volksrepubliek. De Chineesche revolutie schonk hun de gelegenheid vrij te komen. In 1911 verklaarden ze zich onafhankelijk en riepen hun Bogdo-Gheghen tot vorst uit. Rusland erkende die onafhankelijkheid in 1912, doch dit gaf wrijving met China, in 1913—1915, in 1917 en 1918 hadden nieuwe onlusten plaats; uit Russisch Siberië drong het Bolsjewisme binnen.

Na een schrikbewind (witte terreur) van Baron Ungern-Sternberg, werd deze overwonnen en op 1 Juli 1921 trokken de Roode Russen de hoofdstad Oerga binnen, waar zij de „Revolutionaire Regeering van het Mongoolsche volk” instelden. Er zijn weinig Christenen; in Oerga is een Zweedsche post voor medische zending. De vier Evangeliën zijn in ’t West-Mongoolsch, het geheele Nieuwe Testament in ’t Oost-Mongoolsch vertaald. Eigenaardig is het, dat er kwestie bestaat tusschen vertalers, daar het Mongoolsch het juiste woord voor God misten de eene vertaler het woord Boerkhan, dat eigenlijk Boeddha beteekent, er voor gebruikt, terwijl anderen het Mongoolsche woord voor de „oppermachtige; de hoogste” willen gebruiken om het bijbelsche God en Heere over te zetten.

< >