Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Middenstandsbeweging

betekenis & definitie

Het begrip middenstand is moeilijk precies te omschrijven. In Duitschland wordt het volksdeel, hetwelk niet tot den arbeidenden stand en niet tot de hoogste standen behoort, gerekend den middenstand uit te maken.

Het inkomen, het beroep, de ontwikkeling enz. worden als grenzen aangegeven.Zwitserland volgt ongeveer denzelfden regel. Predikanten, advocaten, ondernemers in handel, industrie, scheepvaart hotelwezen, evenals ingenieurs, grossiers, leeraren, ambtenaren met een zeker inkomen of verantwoordelijke positie, renteniers enz. worden tot den middenstand gerekend.

In België heeft men getracht de „klein-burgerij” als middenstand bijeen te brengen. Oostenrijk en Denemarken kennen weer een andere begrenzing. Het best geslaagd schijnt ons de omschrijving van onze Oostelijke naburen, die onder den middenstand verstaan allen, die de middengroep der bevolking uitmaken en in het midden staan b.v. tusschen het grootbedrijf en het grootkapitaal eenerzijds en den arbeider anderzijds.

Hier te lande is aan het woord aanvankelijk een andere beteekenis gehecht en heeft het spraakgebruik geruimen tijd het begrip „winkelier” vereenzelvigd met dat van „middenstander”.

De reden ligt voor de hand. Langen tijd toch vormden alleen winkeliers middenstandsvereenigingen. In later jaren gingen echter ook ambachtspatroons tot organisatie over en ontstonden vereenigingen van handel en industrie. De ontwikkeling daarvan deed de „middenstandsbeweging” ontstaan.

Deze beweging heeft burgerrecht verworven, maar zij heeft nooit de geheele middengroep omvat, doch zich steeds bepaald tot den handeldrijvenden en industrieelen middenstand in Nederland.

De middenstandsbeweging, zooals we die thans kennen, is hier te lande in het begin der twintigste eeuw ontstaan. De middenstand, waaronder hier verstaan wordt kleine kooplieden, industrieelen en winkeliers, is echter reeds in de Middeleeuwen tot ontwikkeling gekomen en heeft zich in publiekrechtelijke gilden georganiseerd.

Tijdens de Fransche overheersching werd aan die organisatie een einde gemaakt.

Eerst in de tweede helft der negentiende eeuw is, onder den drang der omstandigheden, toen meer en meer bleek, dat de belangen van den middenstand een integreerend deel uitmaakten van het sociale vraagstuk, deze middenstand langzaam weder tot organisatie en daardoor opnieuw tot ontwikkeling gekomen.

Drieërlei invloed is daarbij te onderscheiden. Die van de Vereeniging van Christelijke Patroons Boaz, in 1892 opgericht als gevolg van het eerste Christelijk Sociaal Congres 1891; die van de Leo-vereeniging, welke eveneens sedert 1892, Roomsch-Catholieke middenstanders tot organisatie bracht en voorts de plaatselijke winkeliersen handelsvereenigingen, welke hier en daar werden opgericht.

Van een middenstandsbeweging als zoodanig kan eigenlijk eerst gesproken worden na 1902, in welk jaar het derde Internationaal Congres voor den Handeldrijvenden middenstand te Amsterdam werd gehouden. Dit was het eerste middenstandscongres in Nederland. Resultaat van dit Congres, hetwelk onder leiding stond van Prof. M. Noordtzij, was de „oprichting van een algemeenen bond van Vereenigingen van den Handeldrijvenden Middenstand, die de zelfstandigheid in eigen kring van de aangesloten vereenigingen zou hebben te eerbiedigen”. Zijn bekwame leider was de heer J.

S. Meuwsen.

Deze bond, welke later ook industrieele groepen tot zich trok, heeft krachtig geijverd voor de economische belangen en daardoor voor de verheffing van den middenstand.

Tal van nuttige instellingen zijn door die organisatie tot stand gekomen, misstanden werden tegengegaan en veel werd gedaan om het economisch inzicht van den middenstand te ontwikkelen. In de jaarlijksche congressen van den bond zijn vele belangrijke aangelegenheden van den middenstand aan de orde gesteld en daarmede onder de algemeene aandacht gebracht.

Wellicht zou het karakter van Algemeenen bond van Vereenigingen van den handeldrijvenden en industrieelen middenstand langen tijd zijn bewaard gebleven, als het bestuur zich niet in 1911 had laten verlokken, om zich op politiek terrein te begeven.

16 October 1911 werd te Utrecht een buitengewone vergadering gehouden om te protesteeren tegen de Tariefwet van Minister Kolkman. Ondanks verschillende waarschuwingen werd een motie aangenomen, waarin bij de StatenGeneraal werd aangedrongen op verwerping van het aanhangige wetsontwerp.

Het gevolg van deze handeling was, dat de Roomsch-Catholieke Middenstandsvereeniging zich van den bond afscheidde. Het algemeen karakter van den bond was teloor gegaan en deze werd in tegenstelling met de Roomsch-Catholieke organisaties in ’t vervolg neutraal genoemd.

Nederlandsch Roomsch-Catholieke Middenstandsbond.

De Roomsch-Catholieke Middenstandsvereeniging had reeds een zekere mate van ontwikkeling gekregen, voor dat zij zelfstandig optrad. Dat had zij te danken aan den bezielenden arbeid van den Norbertijner pater Dr. J. Nouwens, die de grondlegger van de Roomsche middenstandsorganisatie mag worden genoemd. Zij werd diocesaan ingericht, d. w. z. dat in elk Bisdom een eigen organisatie tot stand kwam. In 1902 in ’s Hertogenbosch ; kort daarop in de Bisdommen Roermond en Breda. Zij werden als herinnering aan de Hanze-steden, Hanze genoemd.

In 1907 kwam de Haarlemsche en in 1908 de Utrechtsche Hanze tot stand. Na de afscheiding van den algemeenen Middenstandsbond traden deze vijf diocesane middenstandsbonden als afzonderlijke Roomsch-Catholieke Middenstandsorganisaties op. In 1915 kwam een federatie tot stand en werden deze bonden vereenigd in den Nederlandsch Roomsch-Catholieken Middenstandsbond.

De Roomsch-Catholieke Middenstandsorganisaties onderscheiden zich van de neutrale door grondslag en doel. Zij zijn geschoeid op principieelen leest en erkennen naast een economische, ook een sociale taak.

Dr J. van Beurden omschreef deze dubbele taak in een beginsel- en werkprogram voor den Roomsch-Catholieken Middenstand, hetwelk door het Congres te ’s Hertogenbosch werd aangenomen.

Vereeniging van den Christelijken middenstand.

Toen door den wereldoorlog (1914—1918) groote veranderingen op maatschappelijk terrein plaats grepen, werd door het bestuur van „Boaz” besloten den Christelijken Middenstand onder eigen banier te organiseeren.

In Maart 1918 had een reorganisatie plaats van de Vereeniging van Christelijke patroons „Boaz” in dezen zin, dat drie afzonderlijke organisaties werden opgericht, welke samen „Boaz” blijven vormen. De Vereeniging van den Christelijken Handeldrijvenden en Industrieelen Middenstand in Nederland is een van de drie takken.

Door de sterk uitgebreide overheidsbemoeiing en de groote veranderingen niet alleen op economisch maar ook op ander terrein werd de middenstandsorganisatie gedwongen naast de behartiging van economische belangen ook deel te nemen aan het sociale leven, waardoor meer dan vroeger de beginselkwesties aan de orde kwamen.

Daar kwam nog bij, dat het te voorzien was, dat het maatschappelijk leven vertegenwoordiging zou verlangen voor het regelen van sociale verhoudingen en het behartigen van economische belangen.

Bij dezen gang van zaken was het gewenscht, dat naast de z.g. neutrale, in wezen vrijzinnig getinte organisatie en naast de Roomsch-Catholieke maatschappijgedachte, voorgestaan door de Roomsch-Catholieke middenstandsorganisaties, ook aan de Protestantsch-Christelijke richting op sociaal terrein plaats werd gegeven.

De Vereeniging van den Christelijken Middenstand is een organisatie van ProtestantschChristelijke middenstanders in Nederland. Plaatselijke en provinciale afdeelingen, benevens vakgroepen vormen de nadere verbonden.

Evenals de Roomsch-Catholieke Middenstandsorganisatie heeft ook de Christelijke een principieelen basis. In velerlei opzicht heeft deze Vereeniging gearbeid voor de doorwerking der Christelijk-Sociale beginselen.

Van hoe groote beteekenis dit afzonderlijke werk is geweest bleek wel het best, toen de voortgaande overheidsbemoeiingen de instelling van colleges als de Hooge Raad van Arbeid noodzakelijk maakten, toen de Kamers van Koophandel werden georganiseerd en voor den middenstand een middenstandsraad in het leven werd geroepen.

Komt de drieërlei richting in ons volksleven: de Protestantsch-Christelijke, de Roomsch-Catholieke en de Vrijzinnige tot uiting in de drieërlei organisaties op het terrein van den middenstand, de drie organisaties plegen onderling overleg ten opzichte van velerlei zakelijke aangelegenheden, als middenstandscrediet, middenstandsinstellingen en bestrijding van misstanden.

Zij zijn vertegenwoordigd in alle colleges en commissies, welke over aangelegenheden, den middenstand rakende, hebben te oordeelen.

En daarbij kunnen de Christelijk-sociale beginselen, zooals die door den ProtestantschChristelijken middenstand worden voorgestaan, tot hun volle recht komen.

De Middenstandsraad is een bekroning van het streven der middenstandsbeweging tot verheffing van den stand. Deze raad is niet adviescollege, maar een begin van vertegenwoordiging van den middenstand bij de regeering. Dit blijkt uit het Erkenningsbesluit van 4 September 1919, waarin o.a. de taak en de samenstelling van den Raad worden omschreven.

De taak van den Raad is: aangelegenheden, voor den middenstand van belang, te behandelen, daaromtrent overleg te plegen of voorstellen te doen. De samenstelling van den Raad is, behalve de keuze van voorzitter en secretaris, geheel aan de middenstandsorganisaties overgelaten. De drie middenstandsorganisaties kiezen elk vier leden benevens een buitengewoon lid. De Raad vergadert zoovaak zij zulks wenschelijk acht.

De belangrijkheid van zijn werkzaamheden blijkt o.m. uit de uitvoerige jaarverslagen, waarin de beteekenis der middenstandsbeweging mede tot uitdrukking komt.

< >