De wrijving van verschillende richtingen op kerkelijk en theologisch gebied deed in 1868 ten onzent de behoefte gevoelen om de geboorte-acten der Reformatie te herzien. Betrekkelijk gebrekkig toch was de kennis, die men nog had van de allereerste geschiedenis der Hervorming in ons vaderland.
En dit was te verklaren uit de omstandigheid, dat de oorkonden, waaruit die kennis moest worden geput, weinig bekend, bijna ontoegankelijk en nagenoeg onbearbeid waren. Hoenoodigeen verzameling van zulke officiëele stukken is ter juiste beoordeeling van het verleden, hebben onze vaderen zelve ingezien, daar op de Synode te Emden van het jaar 1571 aan Marnix van St.
Aldegonde reeds die taak werd opgedragen. In de artikelen 48, 49 en 50 toch staat als besluit vermeld, dat Marnix namens de Synode verzocht zou worden een historie te schrijven van wat op het gebied der Nederlandsche Gereformeerde kerken sedert eenige jaren was voorgevallen, inzonderheid van die dingen, die betroffen de stichting van kerken, haar vervolging, de afwerping en wederoprichting der beelden, de volstandigheid der martelaren, Gods oordeelen tegen de .vervolgers, de veranderingen der politieën, enz.
Alle predikanten en anderen, die dit werk ondersteunen en bevorderen konden, zouden naarstig uitvorschen en onderzoeken alles wat tot zoodanige historie diende, en dit schriftelijk toezenden aan hen, die hiertoe verkozen waren, die het vervolgens aan Marnix zouden doen toekomen. Aldegonde heeft aan den hem opgedragen last evenwel niet kunnen voldoen.
En de nietverwezenlijking van dat plan, aan zoo bekwame handen als die van den grooten Marnix toevertrouwd, moet als een onherstelbaar verlies voor de Nederlandsche kerkgeschiedenis ten hoogste betreurd worden. Men zal nu echter beseffen, waaraan de Marnix-Vereeniging, die in 1868 onder het eerevoorzitterschap van Groen van Prinsterer te Utrecht opgericht was, haar naam ontleende.
Zij stelde zich ten doel om de oorkonden van de vroegste periode der Nederlandsche Hervormingsgeschiedenis op te sporen, en in bruikbare uitgaven ter beschikking van het belangstellende publiek te stellen. In een keurig gestileerd programma, door Dr Kuyper gesteld, en gedateerd November 1868, werden breedvoerig de redenen ontvouwd, waarom aan de uitgave van deze oorkonden behoefte bestond, waarom thans het oogenblik voor die uitgave gekomen scheen, en waarom een taak, als deze uitgave bedoelde, alleen door een Vereeniging kon worden ondernomen.
De circulaire was onderteekend door het Bestuur der Marnix-Vereeniging: G.
Groen van Prinsterer, Eere-Voorzitter, B. ter Haar, W.
G. Brill, J.
J. van Toorenenbergen, A. Kuyper en A.
W. van Beeck Calkoen, Secretaris-Thesaurier. Op deze circulaire werd voorts ingenomenheid met het doel der MarnixVereeniging gaarne betuigd door Dr N.
Beets, Predikant te Utrecht; Dr L. R.
Beynen, Rector Gymnasium te ’s-Gravenhage; Mr C. W.
J.
Baron van Boetzelaer van Dubbeldam; Dr J.
J. Doedes, Hoogleeraar te Utrecht; Dr R.
Fruin, Hoogleeraar te Leiden; Dr P. Hofstéde de Groot, Hoogleeraar te Groningen; Mr H.
J. Koenen, Lid der Provinciale Staten van Noord-Holland; Dr E.
J. Diest Lorgion, Hoogleeraar te Groningen; Mr H.
E. Moltzer, Hoogleeraar te Groningen, Dr J.
J. van Oosterzee, Hoogleeraar te Utrecht, Dr L.
W.
E. Rauwenhoff, Hoogleeraar te Leiden, en Dr J.
G. de Hoop Schetter, Hoogleeraar te Amsterdam. De uitgave der werken zou, naar het voorloopig vastgestelde plan in drie seriën geschieden, waarvan de eerste Kerkeraadsprotocollen, de tweede Synodale Acten en de derde Memoriën en Brieven zou bevatten.Allereerst werd nu de uitgave ondernomen van het archief der Hollandsche gemeente te Londen. En zoo bevatte dus serie 1, deel I de KerkeraadsProtocollen der Londensche gemeente van 10 November 1569 tot Mei 1571. De bewerker van dit deel was Dr A. Kuyper. Toen de belangrijkste stukken uit de archieven der Nederlandsche kerkelijke gemeenten te Londen, Emden, Keulen en Delft door haar zorg het licht hadden gezien, meende de Marnix-Vereeniging haar werk te kunnen besluiten. Het laatste deel was de uitgave der Acta van de Nederlandsche Synoden der zestiende eeuw, verzameld en uitgegeven door Dr F.
L. Rutgers, 1889.