Deze woorden beteekenen: het te lezene en het geschrevene en behooren thuis onder de critische teekens uit de Hebreeuwsche Spraakkunst. De k van kere is uit te spreken als een q, naar een sterke k neigende.
Nu volge wat wij onder deze critische teekens, die door een circellus o en asteriskus * in den masorethischen tekst worden aangegeven hebben te verstaan: uit eerbied voor den heiligen tekst van het Oude Testament hebben de Joodsche geleerden, de Punctatoren, aan wie wij de aan den tekst toegevoegde klankteekens — teekens voor de uitspraak van de medeklinkers; teekens voor de voordracht; rechtstreeksche en niet rechtstreeksche toon- en zinteekens en critische teekens danken, — de naar hunne meening betere lezing van den tekst niet daarin aangebracht, maar aan den rand van de handschriften en van de uitgaven van den tekst gezet, en wel aldus, dat de klinkers van die hun erachtens betere lezing in den tekst werden gezet, doch de medeklinkers aan den rand werden geplaatst. De lezing in den tekst heet nu kethibh, en wordt aangewezen door een circellus of asteriskus; die aan den rand heet kerê.
Ontbreekt echter een woord in den tekst dan is het op den rand aangebracht met de woorden: kerê en niet kethib; moet er echter een woord uit den tekst gelicht dan staat het op den rand met de woorden: kethibh en niet kerê. Bij vier onderscheiden woorden, die te dikwijls voorkomen, om telkens aangeteekend te worden, staat kerê perpetuum.
Wij danken aan deze handelwijze van de Punctatoren de spelling van den naam des Heeren: Jehova. Opdat men zich niet schuldig zou maken aan het ijdel gebruik van den naam des Heeren, werd deze naam niet gelezen met de klinkers die naar alle waarschijnlijkheid daarbij behooren, maar met die aan een anderen Godsnaam ontleend en dit werd tot een kerê perpetuum.
De transcriptie Jehova is het eerst gebruikt door Petrus Galatinus en in de XVlde eeuw algemeen in gebruik gekomen.