Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ithamar

betekenis & definitie

was de jongste van de vier zonen van Aaron en Eliséba, de dochter van Amminadab, zuster van Nahesson. Hij had drie broers: Nadab, Abihu en Eledzar (Ex. 6 : 22; Num. 3:2; 26 : 60).

Hij werd tegelijk met Aaron en diens andere zoons tot het priesterambt gewijd (Ex. 28 : 1). Hij was het die de optelling maakte van al het bijeengebrachte voor den tabernakel (Ex. 38 : 21).

Nadat Nadab en Abihu door een vuur, dat uitgegaan was van den Heere, waren gestorven (Num. 3 : 4), werd aan den vader met de overgebleven zoons verboden rouw te bedrijven (Lev. 10 : 6). Israël in zijn geheel zou hen beweenen, maar den priesters was dit verboden, zelfs over familieleden.

Aan Ithamar en Eledzar werd nu door Mozes bevolen het werk der priesters te doen; aan hen beval Mozes het spijsoffer te nemen en het ongezuurd bij het altaar te eten (Lev. 10 : 12). Op deze beide zoons was Mozes zeer toornig toen hij merkte dat de bok van het zondoffer verbrand was en niet gegeten in de heilige plaats.

Het vleesch toch van het zondoffer was voor de priesters (Lev. 10 : 16—18). Onder de leiding van Ithamar was de wacht over de Levieten (Num. 4 : 28, 33; 7 : 8).

Hij werd de stamvader van acht vaderlijke huizen, familiehoofden, terwijl Eleazar de stamvader werd van zestien families. Het schijnt dat David de namen van de zonen van Eledzar en die van de zonen van Ithamar afzonderlijk in een bus had gedaan en dat er nu beurtelings één uit elke bus getrokken werd.

Is deze de beteekenis van 1 Kron. 24 : 5 en 6, dan werden de priesters uit Ithamar, den stamvader van Levietenpriesters uit NoordIsraël, bij die uit Eleazar, waartoe de priesters te Jeruzalem behoorden, niet achtergesteld.

In den tijd der Richteren kwam de hoogepriesterlijke waardigheid voor een tijd, om onbekende redenen, aan zijn huis.

Eli met zijn afstammelingen behoorde daartoe. Zoo waren in Davids dagen Zadok en Abimelech priesters.

Salomo verdreef Abjathar, Abimelechs zoon (1 Kon. 2 : 26 en 27). In de dagen van Arthasasta toog met Ezra uit Babel, als familiehoofd uit de kinderen van Ithamar, een zekere Daniël (Ezra 8 : 1 en 2).

< >