Verouderde woordvorm, tegenwoordig gekrenkt (geknakt), komt tweemaal voor, in jes. 42 : 3 en in Matth. 12 : 20, waar de eerstgenoemde plaats woordelijk wordt aangehaald, en op den Zaligmaker toegepast. Van Hem wordt gezegd, dat Hij het gekrookte riet niet verbreken zal, ter aanduiding van de zachtmoedigheid en de barmhartigheid, waarmede Hij de armen van geest en de gebrokenen van harte wil bejegenen.
Het beeld schijnt ontleend te wezen aan een zachten wind, die den riethalm aan den waterkant zachtjes aanraakt, maar niet nederwerpt en vernielt, al is de weeke plant ook reeds geknakt.