Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Apostoliscbe geloofsbelijdenis

betekenis & definitie

Dezen naam dragen de bekende „twaalf artikelen van ons algemeen, ongetwijfeld Christelijk geloof”. Dat deze artikelen door de apostelen persoonlijk ontworpen, opgesteld en overgeleverd zouden zijn, is niet anders dan een pure legende.

Het eerst wordt deze voorstelling gevonden bij Rufinus, aan het eind der vierde eeuw. Zij werd echter reeds in twijfel getrokken door Laurentius Valla, en later door Erasmus.

Doch overigens werd de apostoliciteit van dit symbool zóó algemeen aanvaard, dat men er zelfs in de kringen der Duitsche Hervorming nog geloof aan hechtte, blijkens de Maagdenburger Centuriën I. 2. 68. In de Roomsche kerk zijn nog heden ten dage de meeste theologen van hetzelfde oordeel; slechts weinigen spreken van „een sage”.

Nog verder gaat de voorstelling, als zouden de apostelen dit symbool langs den weg der inspiratie of althans door bijzondere illuminatie des Heiligen Geestes rechtstreeks uit den hemel ontvangen hebben. Zij is gegrond op een leerrede, die ten onrechte aan Augustinus wordt toegeschreven, (de 240ste Pseudo-Aug-Homilie).

Daarin lezen wij: „Op den tienden dag na zijn hemelvaart zond de Heere zijn discipelen den hun beloofden Trooster. Door dien Geest verlicht, en met de kennis der talen begaafd, stelden de jongeren de geloofsbelijdenis op.

Petrus zeide: „Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde”. Andreas zeide: „en in Jezus Christus, zijnen Zoon, onzen eenigen Heere”.

Jacobus zeide: „die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de Maagd Maria” enz. De overige artikelen komen dan achtereenvolgens op naam van Johannes, Thomas, Jacobus, Filippus, Bartholomeüs, Mattheüs, Simon, Thaddeüs en Matthias.Dat deze geheel mechanische vorm van belijden met elk denkbaar karakter van een echte confessie spot, behoeft geen betoog. Trouwens, al blijven er tot op heden aangaande den oorsprong en de ontwikkeling van het Apostolisch Symbool nog vele vragen onbeantwoord, de historische onjuistheid van deze voorstelling is toch wel onweerlegbaar gebleken. Als meest overtuigend bewijs kan wel gelden dat er nog een meer beknopte vorm van het Apostolisch Symbool teruggevonden is, die aldus luidt: „Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, en in Jezus Christus zijn eeniggeboren Zoon, onzen Heere, die geboren is van den Heilige Geest uit de maagd Maria, gekruist onder Pontius Pilatus en begraven; ten derden dage is Hij opgestaan van de dooden; Hij is opgevaren in de hemelen, zit aan de rechterhand des Vaders, vanwaar Hij komen zal om te oordeelen de levenden en de dooden; en in den Heiligen Geest; de heilige kerk, de vergeving der zonden, de wederopstanding des vleesches”.

Blijkbaar heeft deze belijdenis een langzaam groeiproces doorgemaakt en zijn er, naar mate meerdere waarheden door de belijdende gemeente geassimileerd werden, ook nieuwe elementen aan toegevoegd, b.v. inzake de schepping, de nederdaling ter helle, de ontvangenis en dood van Christus, en het eeuwige leven.

Wat nu den oorsprong dezer artikelen betreft, dienaangaande wijst ons de trinitarische constructie den weg, d.w.z.: men bemerkt aanstonds dat hier de belijdenis der Drieëenheid heel de samenstelling beheerscht. Alle bijzondere artikelen hangen met de leer van Vader, Zoon en Heiligen Geest organisch samen. Voeg daarbij het sterk individueel gekleurde begin: ik geloof, wat wijst op een persoonlijke belijdenis, een geformuleerd uitspreken van eigen overtuiging, krachtens welke men zich voegde bij de gemeenschap der geloovigen. Bij welke gelegenheid kan een dergelijke persoonlijke confessie der Drieëenheid beter gepast hebben dan bij den Heiligen Doop aan volwassenen, die met de trinitarische formule bediend werd, en wel steeds na afgelegde geloofsbelijdenis? De eenvoud der catechese in de eerste eeuwen bracht vanzelf mede dat men bedacht moest zijn op korte, bondige formules, die de catechumeen bij zijn komen tot den Heiligen Doop, met hart en mond kon belijden. Denk slechts aan den „Kamerling” met zijn: „Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is”. Zoo ontstonden in verschillende gemeenten in het Westen en in het Oosten primitieve doopssymbolen.

Bekend is b.v. dat van de gemeente te Rome, dat echter niet vóór pl.m. 120 gebruikt werd. Dit zoogenaamde Symbolum Romanum is de grondslag geworden, waarop de apostolische artikelen gebouwd zijn. Hoogstwaarschijnlijk is het ook de moedervorm geweest der Syrisch-Palestijnsche symbolen; stellig hangen de Westersche er alle mee samen. Aan de bewaring en zuivere overlevering dezer doopsbelijdenis besteedde de gemeente te Rome veel zorg en, toen de ketterij opkwam, vooral der gnostieken, beschouwde men haar als bekleed met apostolisch gezag. Irenaeus heeft haar verheven tot „regula veritatis” d.i. tot „leerregel der waarheid”. En niet het minst Tertullianus, de groote ijveraar voor de autoriteit der kerk, heeft zijn machtigen invloed aangewend om dien „regel” tot „wet” te verheffen, waardoor van zelf de weg voor de legende der apostoliciteit vrijkwam.

Al moge dus het Apostolisch Symbool niet van de eigen hand der apostelen zijn, het heeft toch het wezen en den inhoud der apostolische prediking en traditie in groote trekken bewaard. Zóó opgevat is het historisch en zakelijk niet onjuist te spreken van de Apostolische Geloofsbelijdenis, mits men er bij wete dat de volledige vorm van thans stellig niet ouder is dan de Be eeuw en waarschijnlijk eerst ten tijde van Karel den Groote algemeen geldende kerkelijke belijdenis is geworden.

De Reformatie der 16e eeuw heeft zich bij deze artikelen opnieuw aangesloten, niet alleen om den duidelijken en kernachtigen inhoud, doch ook om tegenover de gedeformeerde Roomsche kerk zich op het zuivere Rome der eerste eeuwen te beroepen en blijk te geven van algeheele eenheid des geloofs met de aloude Catholieke kerk. Daarom bleef ook in de Liturgie een plaats aan deze artikelen ingeruimd, gelijk zij mede in den Catechismus werden opgenomen. Over de gepastheid van dit korte Symbool als geloofsbelijdenis in het midden der vergaderde gemeente, zie Dr. A. Kuyper, Onze eeredienst LXI bladz. 257—259.

De twaalf artikelen vormen ook nu een band der eenheid die de Christenheid aller eeuwen omspant en niettegenstaande verschil in uitlegging, zijn zij nog de basis, waarop naast elkander kunnen staan allen, die de groote hoofdzaken van de leer der zaligheid belijden en Christus eeren als Gods Zoon en hun Zaligmaker. Ook thans kan het van dit twaalftal nog gelden dat zij het „algemeen” en „ongetwijfeld Christelijk” geloof formuleeren, dus èn catholiek èn exclusief zijn in den goeden zin des woords.

Geruimen tijd heeft het geduurd eer alle deze artikelen in den tegenwoordigen vorm algemeen werden aanvaard.

Een duidelijk beeld van den uitbouw kunnen wij ons niet vormen. Het onderzoek dienaangaande staat niet stil en belooft nog veel aan het licht te zullen brengen. Van de voorloopige resultaten vermelden we hier alleen dat het slot van het 4e artikel, het: „nedergedaald ter helle” het eerst voorkomt in de belijdenis der gemeente van Aquileja (laatst der 4e eeuw). In de 5e eeuw was het nog niet allerwege in het Apostolisch Symbool opgenomen. Het is dus allicht het jongste uit het twaalftal. Het slotartikel over het „eeuwige leven” schijnt afkomstig te zijn uit de doopsconfessie der Afrikaansche kerk.

Is er aangaande het ontwikkelingsproces der Apostolische Geloofsbelijdenis nog veel duister, des te meer verblijdt het, dat we over de beteekenis der afzonderlijke artikelen en den leerinhoud daarvan niet in twijfel behoeven te zijn. Hier schijnt het licht der historie helder. Zelfs van het ietwat raadselachtige „nedergedaald ter helle” staat thans de exegese vrijwel vast.

Wij bezitten in de Apostolische Geloofsbelijdenis een kostbaar antiek stuk, goed en gaaf, uit verre eeuwen overgeleverd van geslacht tot geslacht, en nog geschikt voor ons gebruik.

< >