Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Meiners, claas hendrik

betekenis & definitie

Geb. Amsterdam 19 augustus 1819, overl.

Arnhem 20 april 1894. Leerling van B. C. Koekkoek. Woonde en werkte in Amsterdam tot 1849, ’s-Graveland tot 1852, Den Haag tot 1853, Oosterbeek 1853, Amsterdam 1854-1856, Oosterbeek tot 1870 en van 1871 afin Arnhem. Landschapschilder; gaf de eerste lessen aan zijn zoon Piet Meiners.

Hij is nooit chirurg geweest, een beroep dat abusievelijk in veel handboeken bij zijn naam wordt vermeld. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam en van het genootschap ‘Artibus Sacrum’ te Arnhem.Tentoonstellingen Amsterdam en Den Haag 1845-1893: heide te Wolfheze; korenoogst; achter de Oosterbeekse kerk; blekerij bij Arnhem; een boomgaard; bosgezichten en Gelderse landschappen.

ARNHEM -Gemeentemuseum: onder de wilgen (landschap met koeien); de waterval van Mariëndaal bij Arnhem, DEN HAAG -Gemeentemuseum: oude eik; riviergezicht; berglandschap met beekje; tekeningen.

Die Constghesellen I, 1946 (P. A. Scheen, bldz. 136-137).

Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1970; Thieme-Becker; Van Hall II.

< >