Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Leeuwen, klaas van

betekenis & definitie

Geb. Harlingen 12 oktober 1867, overl.

Bennebroek 10 augustus 1935. Woonde en werkte in Harlingen tot 1868, Winschoten 1868, Leeuwarden na 1868, Amsterdam van ca 1884 af, Parijs 1893-1896, Amsterdam, Haarlem tot 1907, Amsterdam tot 1920, Aalsmeer na 1920. Leerling van de Rijksnormaalschool te Amsterdam (1884-1888 en 1896-1897) en van de Rijksakademie aldaar (1888-1892) oJ.v. A. Allebé, N. van der Waay en B. Wijnveld jr, studeerde van 1893-1896 te Parijs.

In 1892 en 1893 verkreeg hij de koninklijke subsidie. Schilderde, tekende, etste en graveerde figuren, portretten, stadsgezichten, w.o. van Parijs, stillevens enz. Leraar tekenen M.O. Was lid van ‘Arti et Amicitiae’ te Amsterdam. Gaf les aan Tjeerd Bottema, J. D.

Bout, K. Brinks, N. Ch. Dekker, H. B. Dieperink, J.

Dik, E. Gerdes, W.J. Giesberts, F. de Graaf, A. Hemelman, J. Henrichs, G. H.

J. Huijsser, H. A. Jelinger, E. H M. J.

G. Kan, D. J. Korf, M.J. Lau, J. M.

Luttge, S. S. W. van der Noordaa, H. Paulides, jkvr. C. M.

E. de Ranitz, G. E. A. Schipper, C. E. Schlüter, W.

J. B. A. Schram, P. A. Serton, J.

E. A. Spier, J. van Tongeren, J. C. van der Ven, P. J. van der Ven, J. G.

Weijand, D. J. Wolbers, H M. Wolff en L. A. A. Zaalborn.Tentoonstelling Amsterdam 1899: een studie; twee gezichten op de Seine te Parijs.

Elsevier LII 1916 (Kroniek).

Luns; Plasschaert; Scheen 1969; Thieme-Becker; Van Hall I; Waller.

< >