Lexicon Beeldende Kunstenaars

Pieter Scheen (1980)

Gepubliceerd op 29-01-2021

Becker, fridolin

betekenis & definitie

Geb. Den Haag 24 maart 1830, overl.

Den Haag 2 maart 1895. Leerling van de Akademie v. B.K. in Den Haag (1847-1850). In 1852 studeerde hij te Parijs, van 1858-1860 was hij in Zuilen werkzaam. Leerling van D. Bles (4 jaar).

Schilderde genrestukken; heeft ook veel bloemen- en figuurstudies gemaakt, meestal in waterverf Aan de Haagse Akademie was hij 33 jaar als leraar werkzaam. Lid van het genootschap ‘Pulchri Studio’ in Den Haag. Gaf les aan L. van Dam van Isselt, G. W. Dijsselhof, J. A.

Hingman, jhr J. A. de Jonge, C. Koppend, F. J. J. Maris, J.

A. Mondt, D. Schafer, jhr Fr. A. E. L.

Smissaert, W. J. Weissenbruch, jkvr. P. A. M.

Quarles van Ufford, C. A. van Waning en W. H. P. J. de Zwart.Tentoonstellingen te Amsterdam en Den Haag van 1853-1878 en Leeuwarden in 1859: portretten; genretaferelen, meestal gestoffeerd met kinderen.

MIDDELBURG -Zeeuws Museum: aan de maaltijd (aquarel).

Kunstkronijk 1859 (hldz. 36) en 1864 (bldz. 74).

Gram 1880; Luns; Plasschaert; Scheen 1946 en 1969; Waller.

< >