Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

Gepubliceerd op 03-04-2020

lever

betekenis & definitie

orgaan rechts boven in de buikholte, ontstaan uit embryonaal entoderm. De lever is opgebouwd uit strengen van cellen (twee cellen dik) die met elkaar samenhangen.

De strengen (leverlichaampjes) worden afgewisseld door wijde capillairen. Elke levercel staat zo in verbinding met het er langs stromende bloed. De leverslagader (zuurstofrijk) en de poortader (zuurstofarm en voedselrijk) voeren het bloed aan. De leverader (zuurstofarm en juist van samenstelling wat het voedsel betreft) voert het bloed af. De galkanaaltjes beginnen als spleetjes tussen de levercellen van een streng en hebben dus geen eigen wand. Deze verenigen zich tot galgangen die wel een eigen wand bezitten. Deze voeren gal af naar de galblaas. Enkele functies die bij veel gewervelde dieren worden aangetroffen zijn: a) produceren van gal;
b) opslaan van glucose als glycogeen;
c) vormen van glycogeen uit melkzuur (gevormd in de spieren);
d) omzetten (transamineren) van aminozuren, waarvan er te veel zijn in andere aminozuren waarvan er te weinig zijn; via desamineren afbreken van overtollige aminozuren;
e) afbreken van rode bloedlichaampjes (hemoglobine-afbraak);
f) vormen van bepaalde bloedeiwitten;
g) ontgiftigen van bloed (nicotine, morfine);
h) produceren van warmte (voor regeling van lichaamstemperatuur);
i) vorming van fibrinogeen en protrombine.