Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

Gepubliceerd op 03-04-2020

darm

betekenis & definitie

deel van lichaam voor voedselvertering. Bij lagere dieren weinig ontwikkeld en weinig gedifferentieerd. Bij kwallen een maag (= lichaamsholte omgeven door entoderm) met radiale kanalen en ringkanalen. Bij zeesterren: slokdarm, maag met 5 paar blindzakken in de armen en korte darm. Bij slakken: slokdarm, krop, maag, darm en lever (== middendarmklier). Bij spoelwormen: slokdarm, darm. Bij lintworm geen darm. Bij regenworm: zuigkeel, slokdarm, krop, kauwmaag (met steentjes voor fijnmalen), darm met plooi (oppervlaktevergroting). Bij kreeft: slokdarm, maag (met chitinestukken voor fijnmalen), darm. Bij insekten: slokdarm, spiermaag, kliermaag, darm. Bij gewervelde dieren steeds ingewikkelder van bouw, met lever en alvleesklier: bv. bij vogels: krop (voedsel bewaren en weken), klieren spiermaag en 2 lange blinde darmen (bij zaadeters; cellulosevertering). Bij zoogdieren ongeveer als bij de mens, maar bij vleeseters korte, bij planteneters lange darm (moeilijk verteerbaar voedsel), vaak te zien aan lichaamsbouw (vleeseter ingetrokken buik, planteneter uitgezakte buik). Bij de mens: keelholte, slokdarm, maag, dunne darm (5-6 meter, met darmplooien waarop darmvlokken), met vooraan twaalfvingerige darm met afvoerbuis van lever en alvleesklier, blinde darm met wormvormig aanhangsel, dikke darm (karteldarm), endeldarm (rectum).