Lexicon van het bijgeloof

Walter Gerlach (2000)

Gepubliceerd op 11-11-2022

Carnaval

betekenis & definitie

Het gegeven is oud, de vormenrijkdom groot. Het carnaval heeft zijn oorsprong in een lenteritueel van de voorchristelijke tijd: het verdrijven van de winterdemonen door hels lawaai, het wakker maken van het graan voor een vruchtbaar en zegenrijk jaar, en - ten tijde van het christendom - nog een keer flink tekeergaan voordat de lange vastentijd begint. Carne vale betekent vrij vertaald: ajuus dan maar, lekker vlees.

De vastennacht wordt reeds in Wolframs Parzival genoemd en in 1234 in Keulen als gebruik vastgelegd. Men krijgt gemakkelijk de indruk dat het carnaval louter de commercie dient, maar als men de liederen, de muziek en de grappen ter plaatse ervaart, bespeurt men nog iets van de kracht en traditie van dit volksfeest. Sommige carnavalsfeesten zijn echter al sinds lange tijd tot een toeristische attractie verworden. Een overlevering uit het jaar 1440 toont aan hoe afschrikwekkend de werking van een (carnavals)masker kan zijn. In Thorn sloeg een boer een der carnavaleske ‘duivels’ tegen de vlakte die om zijn oude moeder huppelden, omdat hij serieus meende helse monsters te zien.

Vroeger golden er strikte voorschriften ten aanzien van het speciale carnavalsgebak: ‘De drie koeken die het eerst gebakken zijn, stopt men bij de oogst in de eerste schoof, dat hield de muizen buiten de deur.’

(A. Eberhard, ‘Sitte und Brauch in der Landwirtschaft’, in: Mitteillungen über volkstümliche Überlieferungen in Würtemberg r. 3, Stuttgart, 1907) ‘Wie tijdens het carnaval zijn neus ophaalt voor een krakeling, krijgt ezelsoren.’ (Wilhelm Mannhardt, Germanische Mythen, Berlijn, 1858)

Op de vraag waarom het getal elf bij het carnaval zo’n grote rol speelt (op de elfde dag van de elfde maand om elf minuten over elf begint elk jaar het vijfde jaargetijde, en de carnavalsmanifestaties worden voorgezeten door een raad van elf) geeft Alois Döring, hoofd van de afdeling volkskunde te Bonn, antwoord. Döring wijst erop dat in de christelijke leer elf als een zondig getal geïnterpreteerd wordt, omdat dit getal voor de overtreding van de tien geboden staat. Al in de Middeleeuwen gold elf als ‘het getal van de mateloosheid, een duivels getal, en de beginletters van de narrenspreuk Ey lustig frölich op het zegel van de stichtingsoorkonde uit 1381 van het zottengezelschap te Kleve vormen samen het woord ‘Elf’.

Oliebol, → Getallen.