Het imago van een gebochelde varieerde van onheilspellend en boosaardig in de oudheid en ook in de eerste eeuwen van het christendom, toen er met een grote boog om hem heen werd gelopen omdat hij door de Goden respectievelijk door God gebrandmerkt was en over kwade krachten scheen te beschikken, tot gelukaanbrenger in de moderne tijd. Küpper (Unberufen, toi, toi, toi) vermoedt dat deze verbazingwekkende ommekeer te wijten is aan de invloed van het ‘varende volkje’, circusmensen en de onderwereld.
Uit Amerika komt het bericht dat een dief ongemerkt een bult/bochel op de rug strijkt, omdat hij gelooft dat het hem geluk brengt bij het uitvoeren van zijn plannen.