Bijbelse spreekwoorden

C.F. Zeeman (1888)

Gepubliceerd op 12-03-2025

Uw ja zij ja, uw neen zij neen, zoo acht en mint u iedereen.

betekenis & definitie

Ja, Matth. 5: 37. Jak. 5: 12. 2 Korinth. 1: 17—19.

Dit spreekwoord is volgens Harrebomée overgenomen uit Matth. 5: 37 en inderdaad is volgens de volksopvatting deze plaats, of Jak. 5: 12, de bron waaruit dit gezegde is geput. Wanneer wij echter beide genoemde teksten goed bezien, dan blijkt het dat hier geen sprake is van vasthouden aan het eenmaal verklaarde of beloofde, maar beide bijbelplaatsen op den eed betrekking hebben, en dus niets anders beteekenen dan dat men tot bevestiging der waarheid geen eed bij hemel of bij aarde of waarbij ook, mag afleggen, doch ten bewijze van de geloofwaardigheid der afgelegde verklaring het woord ja of neen eens herhalen mag. Beter komt met ons spreekwoord overeen wat, 2 Korinth. 1: 17—19, door Paulus verklaard wordt; hij heeft eerst beloofd naar Korinthe te zullen komen, doch vond zich later door overwegende redenen genoopt zijne komst uit te stellen; nu kon het den schijn hebben of zijne verklaringen en beloften weinig te vertrouwen waren: van daag ja, morgen neen. Volstrekt niet, verklaart hij, vs. 17 en 18, mijn woord is niet tegelijk ja en neen, maar werkelijk ja. Getrouwheid aan ’t gegeven woord wordt dus door Paulus hier van zich zelven getuigd en in ons spreekwoord aanbevolen.

< >