Honig—melk, Ex. 3: 8, Jeremia 11: 5.
Deze bekende omschrijving van Palaestina’s vruchtbaarheid en liefelijkheid wordt onder ons menigmaal gebruikt om aan te duiden een goed rijkgezegend oord, een kring waarin men van al wat den smaak kan streelen overvloed mag genieten. Het is bepaald met Israëlietische kleuren dat wij dan de liefelijkheid, het goede eener landstreek of omgeving afschilderen, want melk en honig waren bij Israëlieten bijzonder geliefd, honig werd zoo veelvuldig gebruikt als bij ons de hun onbekende suiker en hooggeschat, vgl. Spr. 24: 13; melk was met wijn een hooggeschatte drank, vgl. Jes. 55: 1. Zoo beteekenen dan deze twee uitdrukkingen, samen verbonden, het zoete en het vette, al wat streelend is voor den smaak en welgedaan maakt; de uitdrukking vloeiende, waarvoor bij ons overvloeiende gebruikt wordt, beteekent dat er stroomen van die kostbare voortbrengselen in Kanaän waren, dat er overvloed van was, dus bloeiende veeteelt en rijke vruchtbaarheid, vgl. Job 20: 17, waar van stroomen van honig en melk wordt gesproken. Elders wordt Kanaän met een ander beeld geroemd als een land rijk aan koren en wijn. De hier verklaarde uitdrukking komt o. a. voor Ex. 3: 8, waar deze zegen beloofd, en Jeremia 11: 5, waar van hare vervulling gesproken wordt.