Leeuw, Spr. 22: 13. Spr. 26: 13.
Deze spreekwijze wordt gebruikt om aan te duiden eene buitensporige, ongegronde vrees. Somtijds wordt daarin de leeuw met wolven of beren verwisseld. De uitdrukking, voor ons door geen wild gedierte gekweld vaderland minder eigenaardig, is van vreemden oorsprong en wegens de overeenstemming der woorden ontleend aan Spr. 26: 13 of 22: 13, waar zij aan den luiaard wordt in den mond gelegd, die in de ongegronde voorstelling van allerlei vreeselijke gevaren een voorwendsel zoekt om zich van een of ander vermoeiend werk te ontslaan.