1. In de geschiedenis van David is sprake, dat de Filistijnen zich legerden tussen S. en Azeka, 1 Sam. 17 : 1.
Wij moeten dit zoeken in het Eikendal of Dal der Terebinten, 1 Sam. 17 : 2, d. i. het dal van de Wadi es Sant: deze beek geeft uit het W. toegang tot dit keteldal en was daarom voor de Filistijnen een invalspoort. Nu is Azeka wel teruggevonden in Tell Zakaria. En S. is niet de jonge dorpsruïne Chirbet esj sjoeweke (al is hierin de oude naam bewaard) maar de Chirbet Abbad, iets meer naar het W. op een hoogte: een ideale positie voor het beheren van de dalweg naar het keteldal. In Chirbet Abbad vindt men in de puinmassa ook scherven uit de ijzerperiode, dus uit de Israëlietische tijd.2. Een stad in het gebergte in het Z. van Juda; thans het ruïneveld Chirbet esj sjoeweke ten O. van Ed Dahariye, Joz. 15 : 48. Er zijn bouwvallen van moskeeën, die eens Christelijke kerken geweest zijn.
3. Genoemd in 1 Kon. 4 : 10; in de lijst van Thoetmosis III No 67 genoemd Sjuweiké. Ten N. van Tul Karm ligt een plaats Sjoeweika. Hier dus ook de oude naam. Maar het eigenlijke S. ligt in de naburige Tell er-Ras, dat bewoond is geweest van de Bronstijd af tot aan de Byzantijnse tijd.