Een volk, dat in het begin van de 8e eeuw in het licht van de geschiedenis komt. In die tijd is er bij de Assyrische koningen sprake van de Asjkoeza of Isjkoeza in de buurt van het Oermia Meer; ten W. van de Meden en ten O. van de Kimmeriërs.
Die naam Asjkoeza werd door de Grieken als Skuthoi uitgesproken, welke bij ons S. worden genoemd. De S. hebben vooral hun sporen nagelaten in Z. Rusland; daar vindt men de bekende koerganen (grafheuvels) die aan hen herinneren. Daar heeft het volk der S. of Saka geheerst, tot later de Sarmaten en de Gothen een einde aan hun macht maakten. Men heeft wel gedacht, dat de profeet Jeremia aan de S. denkt als hij spreekt van „de vijand uit het N.”, een „grote natie uit een ver land” „van het einde der aarde” „een krijgshaftig volk” met veel ruiterij, gruwzaam en wreed, vergeleken met verscheurende dieren of ook met een verzengende stormwind, een algemeen gevreesde vijand, die de volkerenverderver wordt genoemd, Jer. 4 tot 6. Maar deze opvatting (dat hier S. bedoeld zijn) wordt ook bestreden. — In het N.T. spreekt Paulus van S. in de brief aan de gemeente te Colosse, 3 : 11.