Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

RICHTEREN

betekenis & definitie

Het Hebr. woord, dat wij door „richter” weergeven, is precies hetzelfde als „rechter”. Onder de richters of r. verstaan wij die mannen, die in de tijd na Jozua en de oudsten en vóór de koningen in Israël door God werden verwekt als verlossers van de onderdrukkers en als regeerders over het volk.

Het richterambt was tijdelijk, niet erfelijk, buitengewoon. De volgende r. zijn er geweest:1. Othniël,
2. Ehud,
3. Samgar,
4. Debora en Barak.
5. Gideon,
6. Tola,
7. Jaïr,
8. Jefta,
9. Ebzen,
10. Elon,
11. Abdon,
12. Simson,
13. Eli,
14. Samuel.

Het boek der R. vermeldt slechts de eerste 12, die weleens worden onderscheiden in 6 grote en 6 kleine richters. Het tijdperk der r. heeft duidelijk aangetoond, dat het volk Israël niet rijp was, om een zuivere theocratie, een rechtstreeks door Jahwe Zelf geregeerd volk te zijn. Het kon niet zonder een leider als Mozes of Jozua. Het kon niet zonder een aards koning, al was de vraag om een koning door de mislukking der vestiging van de zuivere theocratie tevens een verwerping van Jahwe als Koning, 1 Sam. 8 : 7. Het ging in dit tijdperk herhaaldelijk naar het schema: afval — verdrukking — uitredding. Wat de duur van dit tijdperk betreft, geven ons de afzonderlijke richters in het boek der R. bij elkander opgeteld een totaal van 410 jaren. Doch doordat sommige richters gelijktijdig optraden, kan dit totaal worden ingekort. Zo komt C. J. Goslinga KV. R. I bl. 36 tot 336 jaren voor het tijdperk van de dood van Jozua tot het begin van Sauls regering, nl. 1389— 1053 v. C.; Van Gelderen: 1367—1042 v. C.

< >