„stad der bossen”, stad in Juda, Joz. 18 : 60, op de grens van Benjamin, Joz. 15 : 19. Hier legerden zich de Danieten, Richt. 18 : 12.
De ark des verbonds werd van Beth Semes hierheen gebracht en bewaard in het huis van Abinadab op de heuvel, 1 Sam. 7 : 1, en door David van hier gehaald, 1 Kron. 13 : 5 en 6; 2 Sam. 6 : 2, 3. De profeet Uria was van K., Jer. 26 : 20. Onder degenen, die uit de ballingschap terugkeerden, waren ook mannen uit K., Ez. 2 : 25; Neh. 7 : 29. Ezra 2 : 25 heet de stad Kirjath Arim; Joz. 15 : 16 Kirjath Baäl; Joz. 15 : 9—11 Baäla; 2 Sam. 6 : 2 Baälam Juda; terwijl in Ps. 132 : 6 er over gesproken wordt als de velden van Jaär. Volgens Hieronymus lag deze plaats 9 mijl van Jeruzalem, in de richting van Diospolis. Dat komt overeen met Karjath el-Inab, bij verkorting El Karje, een dorp op 15 km afstand van Jeruzalem. Het heet ook wel Karjath Abu Ghosch naar de sjeich der Kaisieten, die in de 1e helft van de 19e eeuw heel de omgeving tot aan Jeruzalem beheerste en hier nu begraven is. De heuvel tegenover de politiepost noemen de Arabieren El-Azhar, in welke naam nog leeft de herinnering van Eleazar, 2 Sam. 7 : 1.