1. Een zoon van Ismaël, 1 Kron. 1 : 30.
Deze wordt Gen. 25 : 15 Hadar genoemd.2. De zoon van Bedad en koning van Edom, Gen. 36 : 35, 36, 1 Kron. 1 : 46, 47.
3. Een koning van Edom, 1 Kron. 1 : 50. Deze heet Gen. 36 : 39 Hadar, maar de r is wel een schrijffout voor de d.
4. Een Edomietische prins en tegenstander van Salomo, 1 Kon. 11 : 14—22, 25.
5. Een W.Semietische dondergod. Men vindt zijn naam in Aramese namen als Benhadad, Hadadezer. Door de Assyriërs werd Hadad als dezelfde beschouwd als hun god Ramman of Rimmon. Het Assyrische werkwoord ramāmoe betekent: brullen, donderen. Ramman is dus de donderaar. Hadad werd door de Assyriërs Adad genoemd. Adad houdt misschien verband met een Arabisch werkwoord, dat betekent: breken, verwoesten. Alles wijst dus naar een god van het onweer, van donder en bliksem, maar ook van de regen, die verkwikt. Zie 2 Kon. 5 : 18. Hadad werd door de Arameërs aangenomen als hun voornaamste god. Hij werd vereenzelvigd met Amoerroe, de god der Amorieten, en Tesjoep, de god der Hethieten. Het heilige dier van Hadad was het stierkalf, zijn wapen was de bijl.