Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

GELOOF

betekenis & definitie

In het Hebr. van het O.T. staat voor de actie van het geloven een vorm van een stam ’mn, die betekent: vast zijn, betrouwbaar zijn. Amen = voorwaar, zeker, waarlijk.

Zo staat er van Abram in Gen. 15 : 6: „en hij geloofde in de Here, en Hij rekende het Hem toe als gerechtigheid”. Abram was vast in de Here, en wel: voortdurend, ongeschokt. Hij vertrouwde op Hem, achtte Hem betrouwbaar. Tot een vast vertrouwen op de Here kwam het volk Israël na de doortocht door de Schelfzee, Ex. 14 : 31. LXX heeft in deze en dergelijke gevallen een Grieks werkwoord, dat „vertrouwen” betekent. De volle nadruk valt op de vastheid, de zekerheid, het zich verlaten op God, het onvoorwaardelijk vertrouwen op Hem en op Zijn woord. G. is volgens het Hebr. woord ’ĕmoenā: vast vertrouwen, zie Hab. 2 : 4, waarbij men weer moet bedenken, dat ’ĕmoenā ook vastheid, onbewegelijkheid (vgl. Ex. 17 : 12) kan betekenen. Jes. 7 : 9 staat, met een woordspeling in het Hebr. tussen „geloven” en „bevestigd worden” (twee vormen zijn gebruikt van ’mn): „indien gij niet gelooft, gij wordt niet bevestigd”. Men zou (zie Ridderbos K.V. t. a. p.) kunnen vertalen: „zo gij niet vasthoudt, voorwaar! dan wordt gij niet bevestigd!” Indien Juda niet vasthoudt aan de Here, zal het niet vast staan. Wie de vaste greep op zijn God verliest, verliest de vaste greep op het leven.In het N.T. komt g. telkens voor. In het algemeen kan het worden omschreven als de gave Gods, Eph. 2 : 8, die antwoord geeft op de prediking van het woord en het woord doet aanvaarden, Joh. 12 : 37 v. Het ev. van Joh. legt er telkens nadruk op, dat het g. onmisbaar is tot zaligheid. 1 Joh. leert, dat men bepaald moet geloven, dat de Zoon van God in het vlees is gekomen, 1 Joh. 5 : 1. Ook in de brieven van Paulus heeft het g. een centrale plaats. Het is de band aan Christus, Rom. 3 : 25, die deel geeft aan al de vruchten van Zijn werk, Rom. 4 : 5. Men bedenke, dat g. niet steeds precies dezelfde betekenis heeft, niet steeds is, wat antwoord 21 van de Heid. Catech. aangeeft. In het Hebr. b.v. staat meer het vasthouden op de voorgrond. In het N.T. in het algemeen is g. meer de daad van het geloven dan hetgeen wat men gelooft; dit laatste b.v. Hand. 6 : 7.

< >