In het algemeen zijn g.’s hagedisachtige dieren, die aan de sterk verlengde tenen zg. hechtschijfjes dragen, waardoor ze in staat zijn in alle richtingen langs muren te lopen, zelfs tegen zolderingen. Overdag laten sommige soorten een typische roep horen, ’s nachts bewegen zij zich onhoorbaar voort en zoeken met wijdgeopende pupillen naar hun prooi, die uit insecten, vnl. vliegen, bestaat.
Dank zij hun ongehoorde klimkunst dringen zij overal door (Spr. 30 : 28). Het aantal g.-soorten in Palestina is vrij groot en zij bewonen naar hun aard verschillende gebieden. De Ptyodactylus syriacus is de soort, die het meest in de huizen voorkomt. Rondom de Dode Zee en in de Z.lijke steppen komt een g. voor, die de hechtschijfjes mist en dus niet klimt. — De Hebr. naam sĕmāmīth, die Spr. 30 : 28 voorkomt (St.Vert. „spinnekop”) is waarschijnlijk gegeven op grond van de later onjuist gebleken mening, dat de g.’s vergiftig zijn.