is afgeleid van het Griekse episcopos, opziener, en is in het N.T. de naam voor een kerkelijk ambtsdrager. Over de ambtsdragers in de oudste Christelijke kerk is veel verschil van mening.
Het meest waarschijnlijk is, dat episcopos, zowel als presbyteros (ouderling, oudste) gebruikt wordt om aan te duiden wat wij noemen predikanten en ouderlingen. Een deel van deze ambtsdragers was werkzaam in de leer, 1 Tim. 5 : 17, en was dus meer bepaald predikant. De b. had in het N T. nog met de plaats, die hij later in de kerk kreeg (reeds in het begin van de 2e eeuw), dat hij aan het hoofd stond van een kerkdistrict. De taak van de b. of ouderling is, toezicht te houden over de kudde, Hand. 20 : 28; 1 Petr. 5 : 2, hij moet aan bepaalde eisen voldoen, 1 Tim. 3 : 1—7; Tit. 1 : 7—9. In sommige kerken waren meerdere b., Phil. 1 : 1, er kon een college van b. zijn, 1 Tim. 4 : 14 Te Jeruzalem beraadslaagden de b. met de apostelen, Hand. 15. De b. werden door de apostelen of hun helpers aangesteld, soms met medewerking der gemeenteleden, Hand. 14 : 23; Tit. 1 ; 5, vgl. 1 Tim. 4 : 14. 1 Petr. 2 : 25 wordt Jezus figuurlijk b. genoemd.