Ex. 14 : 2, 9; Num. 33 : 7, „Baäl van het Noorden”, of „Baäl van de Noordenwind”, misschien een tempel of een berg. In de jaarboeken van koning Sargon is sprake van een godheid van deze naam, die vereerd werd in N.-Syrië.
Deze godheid was in Egypte opgenomen (wordt genoemd onder de vreemde goden te Memfis). B. was misschien een heiligdom, opgebouwd door Phoenicische zeelieden; deze dachten hun goden op bergtoppen; men zou dus geneigd zijn te zoeken naar een berg, niet ver van de zee. Dit heeft Otto Eiszfeldt verleid om dit B. te zoeken in de Mons Casius bij het Sirbonische Haff aan de Middellandse Zee. Als dit juist zou wezen, is het niet te verklaren hoe de Israëlieten door de Schelfzee trokken, en bovendien gingen zij dan de weg van het land der Filistijnen, welke zij moesten mijden. Anderen menen, dat de Phoeniciërs op hun tochten in de Rode Zee uitzagen naar een berg in het N., waar B. troonde, en denken dan aan de heuveltop Chebreouet dan wel aan het gebergte Geneffeth ten O. van de Bittere Meren. In oude reisverhalen als van Sylvia en van Antoninus wordt gezegd dat B. het gebergte Ataka is, dat men ten W. van Suez ziet. Er wordt geen reden aangegeven voor deze onderstelling; veel waarde mag men er niet aan toekennen. (O. Eiszfeldt, Baäl Zaphon, Zeus Kasios und der Durchzug der Israeliten durchs Meer; P. Barnabé Meistermann, Guide du Nil au Jourdain).