Wat is de betekenis van zwikzwak?

2024-04-30
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

zwikzwak

(1873) (Vlaanderen, scheldw.) lang, mager persoon. Te Antwerpen ook: zwipzak. • (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903) • (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950) • Grote man. Grote loebas, lummel, boomstaak, lange zwik-zwak, lange Wapper. Groot en loemp. Grote leubbe ! (Ja...

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zwikzwak

zwikzwak - Zelfstandignaamwoord 1. mager persoon Woordherkomst samenstelling van zwik en zwak

2024-04-30
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

zwikzwak

lang en mager persoon, bonenstaak Als verjaardagstraktatie wou de gerenommeerde kleermaker gratis een maatpak schenken aan de grootste Belg. Alex Wyckmans (41) uit Lint bleek met zijn 2,15 meter de langste zwikzwak die reageerde. 'Het schijnt dat ik bij mijn geboorte 75 centimeter mat', vertelt de reus. (Gazet van Antwerpen...

2024-04-30
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

zwikzwak

(in Vlaanderen) lang, mager persoon. Reeds bij Cornelissen en Vervliet. Gij lange zwik-zwak! (A. Snieders, Werken, 1877)

2024-04-30
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zwikzwak

(de, -ken) slungel: wat een lange zwikzwak! De twee helden, de maan en een lange zwikzwak van een reus, zijn ook wel dankbare personages en blijken bovendien door hun eigen geaardheid een perfect plastisch duo. - DM, 19-06-2002.

2024-04-30
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zwikzwak

1. Lang mager persoon; bonestaak, (lange) slungel. Onze Dirk is in een korte tijd een lange zwikzwak geworden, Gehoord te Mechelen sept. 1978. 2. Schommel.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zwikzwak

m. (-ken), (Zuidn.) lang mager persoon, bonestaak.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zwikzwak

m. zwikzwakken (Z.-N. lang en mager mens; schommel).