(1873) (Vlaanderen, scheldw.) lang, mager persoon. Te Antwerpen ook: zwipzak.
• (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1903)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1950)
• Grote man. Grote loebas, lummel, boomstaak, lange zwik-zwak, lange Wapper. Groot en loemp. Grote leubbe ! (Jack De Graef: Het Groot Woorden- en Liedjesboek over het Antwerps dialekt. Vierde aangevulde druk. 1981)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)
• Die vrijt tegenwoordig naar het schijnt met die zwikzwak van een Piet Verkens. (J.M.H. Berckmans: Taxi naar de Boerhaavestraat. 1995)
• (Edmond Cocquyt: Nieuw Gents Idioticon. 1995)
• Wallebakken is datgene wat men in Nederland stappennoemt, het op stap gaan, een kroegentocht houden. Dat kan ook gedaan worden door een zwikzwak ofwel een lange, magere slungel. (Onze Taal. Jaargang 65. 1996)
• (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)
• Zwikzwak: Lange en dunne persoon. Corn Vervl 1513. Eigenlijk volgens Corn Vervl iets dat lang en zwak is en dus heen en weer zwekt. Bomen kunnen zwikzwakken. Onder ziksen (variant zwiksen) Corn Vervl 1488) geven zij “putwip, boom of balk die met zijn midden ligt en rust op eene ijzeren spil, welke door twee armen van de putmik steekt.” Wij kunnen dus volstaan met een verwijzing naar wip en zwemmel. Het woord komt als smaadnaam ook voor bij Van Dale en moet evenals als wipwap en wipwapper beschouwd worden als een reduplicerend klankwoord (Schonfeld 14 geeft zo tiktak en klinkklank, waaraan toe te voegen is mikmak en zigzag.) BSS 49. (Casper van de Ven: De Brabantse spot- en scheldnamen. 2013)
• Engelse chauffeurs waren in die dagen veel voorkomender dan bij ons, maar toch was niet iedereen bereid twee ongeschoren, magere zwikzwakken in zijn auto mee te nemen. (Paul Jacobs: Ik moest hier toevallig zijn. 2014)