Wat is de betekenis van zwaai?

2025-06-21
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-06-21
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zwaai

m. (-en), 1. het zwaaien ; keer dat men zwaait: met een zwaai van zijn arm; zwaaiende beweging: hij nam een zwaai naar het water ; 2. zwaaihaak.

2025-06-21
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zwaai

zwaai - Zelfstandignaamwoord 1. zwaaiende beweging zwaai - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwaaien ♢ Ik zwaai 2. gebiedende wijs van zwaaien zwaai! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van z...

2025-06-21
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

zwaai

zwaai - zelfstandig naamwoord 1. groetende beweging van je arm door de lucht ♢ hij zwaaide naar ons toen hij vertrok Zelfstandig naamwoord: zwaai de zwaai

2025-06-21
Golfsportwoordenboek

Jan Luitzen (2009)

zwaai

→ swing

2025-06-21
Papiaments woordenboek

Papiaments woordenboek

zwaai

zwaaien

2025-06-21
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zwaai

(de) - iemand een zwaai geven, iemand een klap, oorvijg geven.

2025-06-21
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Zwaai

zie zwei

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-06-21
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zwaai

1. Klap, slag, veeg om de oren, in het gezicht; oorveeg; vooral in de verb. iem. een zwaai geven, een zwaai krijgen. 2. In de verb. op (de) zwaai gaan, zijn, aan de zwier gaan of zijn, zwaaien en zwieren. Dat hij naderhand vernemen moest hoe ze met een ander op zwaai was geweest, STREUVELS 1964, 281.