zoetjes
zoetjes - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zoetje
Wiktionary (2019)
zoetjes - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord meervoud van het zelfstandig naamwoord zoetje
Van Dale Uitgevers (1950)
bw., 1. langzaam, zachtkens : zoetjes gaan ; bedaard, zonder overijling, langzaam: (spr.) zoetjes aan, dan breekt het lijntje niet; 2. niet hardop, niet overluid : zoetjes fluisteren, spreken.
M. J. Koenen's (1937)
bw. (1 zacht, langzaam, zonder overijling; 2 niet overluid): 1. ga maar zoetjes te werk; zoetjes aan, dan breekt het lijntje niet; zie lijn; 2. hij leest zoetjes, zingt zoetjes; zie zachtjes.
Jozef Verschueren (1930)
('zoetjes) bw. 1. langzaam, zachtjes: ga maar te werk. → lijn. 2. niet hardop: spreken.
J.H. van Dale (1898)
ZOETJES, bw. zacht, zachtkens : zoetjes gaan; bedaard, zonder overijling, langzaam; (spr.) zoetjes aan, dan breekt het lijntje niet; — niet hard op. niet overluid : zoetjes fluisteren.
I.M. Calisch (1864)
Zoetjes, (B. ZOETJENS), bijw. zacht, zachtkens; bedaard, zonder overijling, langzaam; niet hard op, niet overluid.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: