Wat is de betekenis van zijp?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zijp

zijp - Zelfstandignaamwoord 1. plaats waar water sijpelt, bron, kwel, goot, wetering Verschillende plaatsen zijn naar een zijp genoemd. zijp - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zijpen ♢ Ik zijp 2. gebiedende wij...

2024-04-30
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Zijp

sappig

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zijp

I. v. (en), (gew.) wetering; afwatering; — goot, riool; — sloot in boezemland; II. bn., sappig, van vocht doortrokken: wilgetenen zijp maken.

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zijp

v. zijpen (waterloop, sloot, wetering).

2024-04-30
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Zijp

Sijp. Vochtig, sappig. Om wilgeteenen geschikt te maken om geschild te worden, moet men ze zijp maken. Daartoe zet men de afgesneden takken in bossen met het dikke eind in water.In dichterlijke stijl zegt men: met bloed bezepen (doorweekt). Vergel. ook sijpelen. In Limburg noemt men een straatgoot een zijp en in Noord-Brabant draagt een slootje die...

2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zijp

v. (-en) 1. afwatering. 2. wetering.

2024-04-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

zijp

I. v./m. (-en), wetering, afwatering; goot, riool; kleine sloot in boezemland; II. bn., sappig, van vocht doortrokken.

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZIJP

ZIJP, v. (-en), waterleiding, riool.