Wat is de betekenis van zelfzeker?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zelfzeker

zelfzeker - Bijvoeglijk naamwoord 1. vol zelfvertrouwen Hij nam zelfzeker het woord. Woordherkomst samenstelling van zelf en zeker . Leenvertaling van het Duitse selbstsicher. Synoniemen zelfverzekerd Antoniemen onzeker Verwante begrippen zelfvertrouwen

2024-04-28
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

zelfzeker

zelfverzekerd Door de overdaad aan verhaallijnen komen veel personages niet goed uit de verf, maar buurvrouw Sofia is wel uitgewerkt tot een veelzijdige figuur: zelfzeker en warm, maar tegelijkertijd ook gevoelig en kwetsbaar. (De Standaard) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 5 Vlaamsheid: 7

2024-04-28
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

zelfzeker

zelfverzekerd

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

zelfzeker

(bn.) zelfverzekerd. Agenten voelden de zelfzekere wildplasser aan de tand, en ontdekten zo dat hij cocaïne op zak had. - GvA, 24-02-2003.

2024-04-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

zelfzeker

Zelfverzekerd, vol zelfvertrouwen; - ook van uitingen, gedragingen e.d.: van zelfvertrouwen blijk gevend of getuigend. Professor Leplat glimlachte, een ingekeerd, zelfzeker lachje, VAN HEMELDONCK 1945, 119. Hij had zich het weerzien anders voorgesteld dan de paar hartelijke doodgewone woorden. Suzanne is veranderd. Zij is zelfzekerder, DE COREL 19...

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)