Wat is de betekenis van zanik?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

zanik

zanik - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zaniken ♢ Ik zanik 2. gebiedende wijs van zaniken zanik! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zaniken zanik je? zanik...

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Zanik

m. en v. (-en), iem. die (veel) zanikt.

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

zanik

m. en v. (persoon, die zeurt, drenser, zemelknoper).

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

zanik

('za:nək) m. en v. (-en) persoon die zanikt.

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

ZANIK

ZANIK, m. en v. (-en), hij of zij die zanikt.