Wat is de betekenis van wiegen?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wiegen

wiegen - Werkwoord 1. (ov) zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen Het kindje werd zachtjes gewiegd onder het zingen van een slaapliedje. wiegen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wieg Woordherkomst...

2024-04-29
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

wiegen

Een zuidelijke benaming voor bovenschijfloop.

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wiegen

wiegen - regelmatig werkwoord uitspraak: wie-gen 1. heen en weer of op en neer gaan ♢ de boot wiegt op het water 2. heen en weer bewegen ♢ de moeder wiegt het kind in een schommelwieg ...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wiegen

v., widzje; heen en weer —, hawéve.

2024-04-29
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

wiegen

1. wiegen; wiegelen, deinen; sich in dem Glauben wiegen, leven in de hoop; wiegende Schritte, (heup)wiegende gang. 2. (wog; gewogen), wegen; gewogen und zu leicht befunden, gewogen en te licht bevonden.

2024-04-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wiegen

(wiegde, heeft gewiegd), 1. (overg. en onoverg.) in een wieg of als in een wieg heen en weer bewegen, schommelen: een kind wiegen; een kind op zijn armen in slaap wiegen ; — (zegsw.) men kan een kind wel Je veel wiegen, al te veel zorg is ook niet goed; — onoverg.: de boot wiegde zachtjes op het water; &mdash...

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wiegen

wiegde, h. gewiegd (in de wieg of als in een wieg schommelen): een kindje in slaap wiegen; fig. het geweten in slaap wiegen, sussen, doen zwijgen; iem. in slaap wiegen, fig. achterdocht doen verdwijnen; refl. de vogel wiegt zich op een takje.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wiegen

('wi:gən) (wiegde, gewiegd) 1. in de wieg schommelen : een kindje in slaap -. → geweten, slaap. 2. zich -, zich heen en weer bewegen : de vogel wiegt zich op een takje. 3. Scheepst. bij het aflopen aan het glijden helpen : een schip -.