Wat is de betekenis van Wieden?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wieden

wieden - Werkwoord 1. (ov) onkruid verwijderen De hele achtertuin is al gewied, nu de voortuin nog.

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wieden

wieden - regelmatig werkwoord uitspraak: wie-den 1. onkruid verwijderen ♢ ik moet in de zomer wekelijks mijn tuin wieden Regelmatig werkwoord: wie-den ik wied jij/u wiedt ...

2024-04-28
Lexicon van de Nederlandse Landstreken

dr. H.A. Visscher (2002)

Wieden

Een waterrijk gebied in het noordwesten van Overijssel met enkele door afslag uit- en aaneengegroeide complexen (ontvenings)plassen. Verreweg het grootst werd de noordelijk van de Verreweg gevormde Beulakerwijde. Zeker als men daartoe ook de er niet geheel door land van gescheiden Kleine Beulakerwijde rekent. De totale oppervlakte van dit complex p...

2024-04-28
Woordenboek Nederlandse termen van Bibliotheek en documentaire informatie

dr. P.J. van Swigchem en E.J. Slot (1990)

wieden

zie: saneren.

2024-04-28
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

wieden

(wiedde, heeft gewied), 1. (onoverg.), wied kappen met een houwer, uittrekken o.i.d. Met een schoffel kan men wieden (J&L 1920a: 35). 2. (overg.), ontdoen van wied door dit te kappen met een houwer, uit te trekken o.i.d. Hij voelde zich sterk en begon goed gehumeurd het perceel van achteren naar voren te wieden (Vianen 1972: 122). 3. (overg.)...

2024-04-28
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Wieden

is het met de hand verwijderen van onkruid met wortels en al. Ten onrechte wordt ook wel van w. gesproken als men met een werktuig (b.v. een schrepel) het onkruid afsnijdt (vgl. Wiedmachine, Wïedbak e.d.).

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wieden

v., wjudde, wjûde, wjudzje, wjûdzje; met de hand —, hânwjudde; met een mes —, meskewjudde.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wieden

(wiedde, heeft gewied), onkruid verwijderen ; met obj. verw. (de grond) van onkruid zuiveren; — (spr.) elk heeft in zijn eigen tuin genoeg te wieden, heeft met zijn eigen zaken genoeg te stellen.