Wat is de betekenis van WIEBELEN?

2024-04-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

wiebelen

(2018) (euf.) copuleren, neuken. • Bij het passeren van de jongeman zei Sem tegen hem, dat de dame niet met hem wilde wiebelen. (Gerard Mak: Fuckin blauw. Smeuïge waargebeurde politieverhalen. 2018)

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wiebelen

wiebelen - Werkwoord

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wiebelen

wiebelen - regelmatig werkwoord uitspraak: wie-be-len 1. onzeker lopen ♢ de zieke Maikel liep nog te wiebelen op zijn benen 2. onrustig op je stoel heen en weer bewegen ♢ zit toch een stil, zit...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wiebelen

v., wib(b)elje, wippelje, wipperje, wilewa(r)lje, wigewa(r)lje.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Wiebelen

(wiebelde, heeft gewiebeld), 1. onvast staan, heen en weer bewegen, wankelen : de tafel staat te wiebelen; 2. op zijn stoel heen en weer zwaaien : kind-, zit niet zo te wiebelen, zit stil.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wiebelen

wiebelde, h. gewiebeld (heen en weer bewegen, wiegelen): zit niet zo op (of: met) die stoel te wiebelen; een wiebelende stoel; wiebelen met.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

wiebelen

('wi:bələn) (wiebelde, heeft gewiebeld) [Frekw. van weven] 1. heen en weer bewegen : zit zo niet op die stoel te -. 2. wankelen : de tafel staat te -.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)