Wat is de betekenis van WERKELOOS?

...

bn., niets doende, niets verrichtende: werkeloos blijven, zijn tijd iverkeloos doorbrengen; haar handen lagen werkeloos in haar schoot; werkeloos toezien, zonder iets te doen om te helpen enz. ; — vgl. Werkloos.

werkeloos - Bijvoeglijk naamwoord 1. niets doend, niets verrichtend, niet werkend ♢ werkeloos toezien (op iets). 2. werkloos (informeel) Woordherkomst afgeleid van werk met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos Antoniemen werkend handelend bezig doende

werkeloos - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: wer-ke-loos 1. situatie waarin je niets doet ♢ hij bleef werkeloos toekijken Bijvoeglijk naamwoord: wer-ke-loos de/het werkeloze ...

adj. & adv., wurkleas, sûnder wurk, (los)liddich; — rondlopen, mei de liere omrinne, omstippe; — zijn, mei de teannen yn ’e jiske sitte.

bn., bw. (zonder te werken): het bestuur bleef werkeloos (toezien).

('werkəlo.s) bn.(...lozer, -t) 1. ledig lopend zonder te werken : daar staat die knecht weer -. 2. niets doend omdat men geen werk kan vinden. 3. zonder te helpen : toezien.

Adjectief: werkeloos, stilzittend, inactief (inaktief), lui, traag 288, vadsig, loom, lomig, sloom, laks, slof, pafferig, lammig, lammelottig, lamlendig, lamzakkig, paffig, sloerig, suf, slaplendig, mat, maf, malenger, slaperig, rekkerig, arbeidschuw, gemakzuchtig, gemakkelijk, zo lustig als een vogeltje dat koe heet, luiledig, luilekker, zo...

WERKELOOS, bn. ledigloopend, niets doende, lui: werkeloos zijn, niets verrichten; werkeloos toezien, zonder iets te doen om te helpen enz.; zijn tijd werkeloos doorbrengen. WERKELOOSHEID, v. lediggang.