Wat is de betekenis van welwillend?

2023-12-01
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

welwillend

welwillend - Bijvoeglijk naamwoord 1. geneigd tot vriendelijkheid en hulpvaardigheid Vooruit, toch het verhaal. Ditmaal speelt het zich af tegen het decor van Zuid-India, waar het Europese zusje Neelam een filmsterrenbestaan najaagt en slachtoffer dreigt te worden in de concurrentiestrijd met een man en zij...

2023-12-01
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

welwillend

welwillend - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: wel-wil-lend 1. je goede wil tonen ♢ welwillend leidde hij de gasten rond Bijvoeglijk naamwoord: wel-wil-lend ... is welwillender dan ... he...

Direct alle resultaten bekijken?

Word vriend van Ensie!

2023-12-01
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Welwillend

adj. & adv., goedwillich, hânsum, brûksum, skaplik, noflik; die man is erg —, dy man kin men wol healwyn mei sile, mei lêze en skriuwe.

2023-12-01
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Welwillend

bn. bw. (-er, -st), goedgunstig, welgezind : welwillend jegens iem. zijn ; tem. welwillend aanzien ; — dienstvaardig, voorkomend : dat is mij welwillend afgestaan.

2023-12-01
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

welwillend

bn., bw. (gunstig, goedgezind): een welwillend beoordelaar, goedgunstig; met welwillende medewerking van den heer N., tenor; iem. welwillend behandelen, vriendelijk, tegemoetkomend.

2023-12-01
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

welwillend

(wel'willənt) bn. en bw. (-er, -st) 1. goed gezind : een beoordelaar. 2. gedienstig : met -e medewerking van B. 3. tegemoetkomend, beleefd : iemand behandelen.

2023-12-01
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Welwillend

bn. en bw. (-er, -st), goedgunstig, welgezind: een welwillend gehoor vinden; dienstvaardig, voorkomend: dat is mij welwillend afgestaan.

2023-12-01
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

WELWILLEND

WELWILLEND, bn. bw. (-er, -st), goed, gunstig gezind: iem. welwillend zijn, gedienstig: welwillende personen; goedgunstig, beleefd: dat is mij welwillend afgestaan. WELWILLENDHEID, v. gunstige gezindheid; —, (...heden), bewijs van welwillendheid.