Wat is de betekenis van welsprekend?

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

welsprekend

welsprekend - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: wel-spre-kend 1. wie goed kan spreken ♢ onze dominee is erg welsprekend 2. goed gesproken of geschreven ♢ hij gebruikte in zijn opstel een welsprek...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

welsprekend

wel ter tale.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Welsprekend

adj., wolsprekkend, (wol)bispraekt; — zijn, tige sprekke, prate kinne, in tûke prater wêze; niet — zijn, gjin sprekker, prater wêze.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Welsprekend

bn. bw. (-er, -st), 1. goed kunnende spreken, fraai en zo dat men indruk maakt, zijn gehoor meesleept: die predikant is zeer welsprekend 2. goed gesproken (geschreven), fraai en overtuigend: een welsprekend betoog; welsprekende argumenten, bewijzen; een welsprekend voorbeeld, dat indruk maakt; een welsprekende stijl....

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

welsprekend

bn., bw. (1 goed kunnende spreken; inz. in het openbaar; 2 van woorden, taal enz.: overtuigend): 1 een welsprekend redenaar, bezielend, meeslepend; 2 welsprekende taal; een welsprekend zwijgen; iem. welsprekend verdedigen.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

welsprekend

(wel’spre:kənt) bn. en bw. (-er, -st) goed, sierlijk en aangenaam kunnende spreken : een redenaar; iemand verdedigen; een zwijgen. Syn. →: welbespraakt.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Welsprekend

bn. en bw. (-er, -st), 1. goed kunnende spreken, zo dat men indruk maakt, zijn gehoor meesleept: die predikant is zeer 2. overtuigend: een welsprekend betoog.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)