weglopen
weglopen - Werkwoord 1. ergatief een plaats verlaten ♢ Hij is net weggelopen. 2. ergatief ~ van iemand of iets verlaten (al dan niet lopend) ♢ Hij was van huis weggelopen. Woordherkomst samenstelling van weg(bijwoord) en lopen
Wiktionary (2019)
weglopen - Werkwoord 1. ergatief een plaats verlaten ♢ Hij is net weggelopen. 2. ergatief ~ van iemand of iets verlaten (al dan niet lopend) ♢ Hij was van huis weggelopen. Woordherkomst samenstelling van weg(bijwoord) en lopen
drs. Toine van Hoof (2017)
1. Een bod doen na een strafdoublet van de partner of van de tegenpartij in de verwachting hierdoor een slecht resultaat af te wenden. 2. Van een kleur: niet geboden (kunnen) worden doordat de goede gelegenheid daartoe ontbreekt of onbenut blijft. 3. Van een slag: niet gemaakt worden door onhandig af- of tegenspel. Zie ook: verzuipen
Muiswerk Educatief (2017)
weglopen - onregelmatig werkwoord uitspraak: weg-lo-pen 1. ervandoor gaan en niet meer terugkomen ♢ onze poes is weggelopen Onregelmatig werkwoord: weg-lo-pen ik loop weg (... ik wegloop) ...
Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)
vluchten Ik bleef de man fixeren en deed mijn best om zijn gezicht te zien. Terwijl ik daar stond, brak het angstzweet me uit, en als ik mijn instinct gevolgd had, zou ik op dat moment weggelopen zijn. (Anne Provoost, Vallen) Belgisch-Nederlandse Standaardtaal Gangbaarheid: 6 Vlaamsheid: 1
Jan Luitzen (2008)
(onov ww; liep weg; is weggelopen) LO - tijdens een hardloopwedstrijd een voorsprong nemen op andere deelnemers: al na 20 km liep Haile Gebrselassie weg bij de andere favorieten.
Fink (1998)
Men wil zich van iets bevrijden om op eigen kracht een succes te behalen. Wanneer men voor z’n schulden wegloopt, dan is het succes vermoedelijk slechts van korte duur.
Fa. A.J. Osinga (1952)
v., fuortrinne; hard —, útnagelje, -spikerje, -nigelje, -bruije, -naeije, -pike, -pykje, -pjukke, -pjukje, -snije, -mjirkje, der troch, der út fykje, der út fylje, de hakken opnimme, de sile(n) op ’e hakken nimme.
Van Dale Uitgevers (1950)
(liep weg, is weggelopen), 1. naar elders lopen ; inz. haastig heengaan, vluchten : de jongen liep weg en ik kon hem niet krijgen ; — (sport) iem. vóórkomen : A liep na de derde ronde weg, kwam zijn tegenstander voor ; — (fig.) dat loopt niet weg, daar is zo’n haast niet bij; 2. (pregn.) heengaa...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: