Wat is de betekenis van wees?

2024-04-29
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

wees

kind zonder ouders. kind van wie de beide ouders overleden zijn; kind zonder ouders. Voorbeelden: Met zijn hand klopte hij op de hoge rug van zijn oom, terwijl hij zich afvroeg hoe hij zich zo snel mogelijk uit de omstrengeling los kon maken. Hij sloeg hem harder op zijn rug, zo hard dat het zijn oom wel moest hinderen, maar deze leg...

2024-04-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

wees

(1912) (Barg.) stille politieagent. • Ze (t.w. de bewoners) verkennen trouw de gangen van de agenten, van de glimmerikken zoowel als van de "weezen" in burger. (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912) • De boeventaal is rijk aan woorden. Hoor slechts hoeveel verscheidenheid van aanduiding ze heelt enkel voor het...

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

wees

wees - Zelfstandignaamwoord 1. (minderjarige) persoon wiens vader en/of moeder is gestorven wees - Werkwoord 2. gebiedende wijs van zijn Wees lief voor elkaar! wees - Werkwoord 1. enkelvoud verleden tijd van wijzen ♢Ik wees...

2024-04-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

wees

wees - zelfstandig naamwoord 1. kind dat vader en moeder verloren heeft ♢ het weesje werd bij familie ondergebracht 2. losse tekstregel onderaan of bovenaan een bladzijde ♢ je moet er bij het opmaken van je t...

2024-04-29
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

wees

(zn mv) vrouwen HP.

2024-04-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

wees

wese, ouerlose kind; is, was, gewees, bestaan, in toestand v verkeer, jou bevind.

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Wees

s., wees.

2024-04-29
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

wees

stille agent, jongens, daar komt een wees aan.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

wees

m. en v. wezen (kind, dat beide ouders verloren heeft): een halve wees; zie h a l f 1; vr. ook: w e z e; zie v e r w e e s d.