Vroolijk
uit een vroeger vroo (ohd. frao, fro. hgd, froh), mnl. vro, waarbij een ww. vroien of vrouwen (verg. kooi, kouw, kevi; tooien, touwen ; de stam oorspr. op wj), en het z.nw. vroude (waaruit waarsch. dialectisch ons vreugde).
Dr. C.H. PH. Meijer (1919)
uit een vroeger vroo (ohd. frao, fro. hgd, froh), mnl. vro, waarbij een ww. vroien of vrouwen (verg. kooi, kouw, kevi; tooien, touwen ; de stam oorspr. op wj), en het z.nw. vroude (waaruit waarsch. dialectisch ons vreugde).
J.H. van Dale (1898)
VROOLIJK - bn. bw. (-er, -st), opgeruimd, verheugd : een vroolijk mensch; een vroolijk hart hebben; — het is een vroolijk Fransje, een opgeruimd mensch; — zich over iets, iem. vroolijk maken ; dat is vroolijk, (iron.) dat is zeer onaangenaam ; — een vroolijk leventje ervan nemen, los, losbandig ; — druk, levendig : eene v...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: