Wat is de betekenis van VRIJDOM?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Vrijdom

m. (-men), 1. ontheffing, vrijstelling : vrijdom van belasting, inkomend recht enz. genieten ; vrijdom van port voor dienstbrieven ; 2. voorrecht, privilege : de vrijdommen van de adel; 3. rechtsgebied (van een vrije stad).

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

vrijdom

m.; ontheffing, vrijstelling; vrijdom van belasting; vrijdom van briefport voor dienstbrieven.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

vrijdom

('vrijdom) m. (-men) het vrij (A) zijn inz. I. (I 2 a e): van belasting genieten; er bestaat van briefport voor dienstbrieven; de -men van de adel. II. (I 2 c) 1. Eig. het vrij zijn : de van een stad. 2. Metn. (rechts)gebied van een vrije stad.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Vrijdom

m. (-men), 1. ontheffing, vrijstelling: vrijdom van belasting; 2. voorrecht, privilege: de vrijdommen van de adel.

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VRIJDOM

VRIJDOM - m. (-men), ontheffing, vrijstelling: vrijdom van belasting, inkomend recht enz. genieten ; vrijdom van briefport voor ambtenaren; voorrecht, privilege : de vrijdommen van den adel; rechtsgebied (eener vrije stad).

2025-07-16
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)