Wat is de betekenis van Volheid?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

volheid

volheid - zelfstandig naamwoord uitspraak: vol-heid 1. het vol zijn ♢ wij zien daarin de volheid van Gods genade Zelfstandig naamwoord: vol-heid de volheid

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Volheid

s., folheit, follens.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Volheid

1.v., het vol-zijn : uit de volheid zijns gemoed s, Van Dale van zijn hart, dat geheel vervuld was (van gevoelens); — 2.toestand van volle ontwikkeling: met een genitief ter omschrijving van die zaak in haar volle omvang: in de volheid zijner macht; de volheid der genade Gods ; hij stort op 't paar dat voor hem kn...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

volheid

v. (het volle; volkomenheid): in de volheid zijner macht; de volheid der genade Gods; Bijb. de volheid der tijden, de jongste dag.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

volheid

('volheit) v. 1. Algm. het vol zijn. 2. Inz. a. (8) het volledig zijn : Bijb. de – der tijden, de komst van de Messias. b. (9) volmaaktheid : in de – van zijn macht.

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VOLHEID

VOLHEID - v. het volle: in de volheid zijner macht, de volheid der genade Gods; (bijb.) de volheid der tijden, de jongste dag.

2024-04-27
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Volheid

Volheid, v. gmv. het volle; (fig.) (Bijb.) de - der tijden, de jongste dag.