Wat is de betekenis van volharding?

2024-04-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

volharding

volharding - Zelfstandignaamwoord 1. de wil om waar men mee begonnen is ten einde toe uit te voeren Zijn volharding was prijzenswaardig. Woordherkomst Naamwoord van handeling van volharden met het achtervoegsel -ing. Synoniemen persistentie

2024-04-29
Lexicon van de Psychologie

N. Sillamy (1965)

VOLHARDING

eigenschap van iemand die flink en standvastig blijft bij zijn handelen. Deze term wordt gewoonlijk gebruikt om aan te geven hoe snel iemand zich van een bepaald doel afwendt, wanneer hij moeilijkheden ontmoet. Volharding hangt af van individuele factoren (leeftijd, → temperament), van het sociale milieu en van iemands psychologische verleden....

2024-04-29
Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

VOLHARDING

ten einde toe in de staat van genade, zodat men sterft in vriendschap met God en het eeuwig leven beërft, is een onverdiende genadegave Gods, die de Zijnen verkoos nog vóór zij er waren en hen onfeilbaar zeker heenleidt naar hun eindbestemming. Moge deze gave Gods, waarom slechts verlangend gebeden kan worden, tevens een opgave z...

2024-04-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Volharding

s., kriich, krigelens, stânfêstens.

2024-04-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Volharding

v., het volharden; standvastigheid.

2024-04-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

volharding

v.: bedaarde, taaie volharding.

2024-04-29
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Volharding

➝ Eindvolharding.

2024-04-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

volharding

v. het volharden.

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-29
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Volharding

Volharding - n.l. der heiligen, de leer, dat de waarlijk geloovige niet meer van het geloof kan afvallen. Zij wordt bepaaldelijk door de Gereformeerde kerk aangenomen, in verband met de Voorbeschikking en Bekeering. De R.-K. kerk meent, dat men nooit zeker kan zijn van zijn zaligheid. Vgl. AFVAL.