verwijt
verwijt - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van verwijten 2. gebiedenwijs van verwijten
Wiktionary (2019)
verwijt - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van verwijten 2. gebiedenwijs van verwijten
Fa. A.J. Osinga (1952)
s.n., forwyt (it), forwiting; scherp —, feech; scherp en onheus —, snuter, snútslach, snútbokken.
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-en), het aan iem. voorhouden van iets als een schuld, een tekortkoming : iem. verwijten doen ; hij kwam met allerlei verwijten ; — zich ergens een verwijt van maken, het zich verwijten ; — ons treft geen verwijt, wij zijn er niet schuldig aan.
Jozef Verschueren (1930)
(vdr'wijt) o. (-en) scherpe afkeuring, berisping : een hard, scherp -; iemand een doen; een tot iemand richten; ik maak er mij een van dat niet te hebben gezien. Syn. * blaam, verwijten (verweet, heeft verweten) 1. scherp, afkeuren, berispen, laken. 2. ten laste leggen : iemand een misdaad -. * pot. verwijting v. (-en).
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
o. (-en), berisping: zich ergens een verwijt van maken, het zich als een schuld of tekortkoming aanrekenen; ons treft geen verwijt, wij zijn niet tekortgeschoten.
J.H. van Dale (1898)
VERWIJT - o. (-en), scherpe afkeuring, berisping : iem. een scherp verwijt geven; zich ergens een verwijt van maken, het zich verwijten.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: