verbouwen
1) (1980+) (inf.) in elkaar slaan. • `Kom jij maar eens even mee naar buiten. Zulle we je even verbouwen.' (Het Parool, 18/10/1986) • 'Herkent u me nog?' 'Jazeker,' zegt de herbergier, 'jij bent toch die gast die ze verbouwd hebben.' (Hans Moll: De hoeken van de ring. 1987) • Hij dreigde Lizzies witte geishagezichtje te verbouwen...